Een kijkje in de bestuurskamer bij non-profits: ‘Validatiestelsel geen reden om governance aan te pakken’

Opvallend is vooral het gebrek aan kennis in de bestuurskamer over risico's. En daarmee lopen fondsen...tja, grote risico’s.
Opvallend is vooral het gebrek aan kennis in de bestuurskamer over risico's. En daarmee lopen fondsen...tja, grote risico’s.
5 november 2015
Opinie | | Governance & Finance

Vermogensadviesbureau Capital Counsel onderzocht hoe het bestuur van goede doelen momenteel is georganiseerd. Opvallend is vooral het gebrek aan kennis in de bestuurskamer. En daarmee lopen fondsen grote risico’s.

Het onderzoek richt zich op de status quo van de governance en het risicomanagement in de sector. Die sector is in het onderzoek vertegenwoordigd door 110 partijen bestaande uit vijftig vermogensfondsen, 51 fondsenwervende instellingen en negen hybride fondsen met een verdeling over tien verschillende doelstellingen/doelbestedingen. Daarnaast is met acht bestuurders/directeuren van fondsen een gesprek gevoerd. Ruim honderd organisaties van de in totaal 40.000 ANBI’s in ons land geven uiteraard niet een volledig beeld van de huidige situatie, maar wel een aardige inkijk in de bestuurskamer van de ondervraagden.

Bestuurders en toezichthouders zijn zich wel bewust van het belang van een goede inrichting van de governance, maar dit is niet altijd geïmplementeerd in de organisatie, concluderen de onderzoekers. Verantwoordelijkheden zijn onduidelijk of niet belegd en de verantwoording is niet helder. Opvallend is dat risicomanagement niet voldoende is geborgd. Dit maakt de organisatie potentieel kwetsbaar.

1. Governance
Het onderzoek is opgebouwd aan de hand van drie thema’s: Governance, Financiën en Beleggen. De onderzoekers constateren dat bij meer dan de helft van de fondsen de code van de VFI/FIN wordt toegepast als leidraad voor governance en financiële richtlijnen. De beleggingsrichtlijnen en duurzaamheidscriteria worden beperkt toegepast, terwijl driekwart van de vermogensfondsen wel een beleggingsportefeuille heeft.

Kennis validatiestelsel
De kennis over het validatiestelsel is beperkt. Ruim 33 procent geeft aan nog niet bekend te zijn met het stelsel. Een meerderheid (67 procent hybride fondsen, 54 procent vermogensfondsen en 49 procent fondsenwervers) ziet op dit moment geen aanleiding om de governance aan te passen naar aanleiding van het stelsel. Als rekening wordt gehouden met de respondenten die lid zijn van de FIN of VFI dan zegt nog steeds 44 procent van de hybride fondsen en 20 procent van de overige fondsen geen aanleiding te zien tot verandering.

Fondsen tot €10 mln. hebben vrijwel allemaal twee geledingen. Een toezichthouder met een (uitvoerend) bestuur of een (toezichthoudend) bestuur met een directie. 25 procent van de besturen heeft géén bestuursportefeuilles gedefinieerd. Dit betekent dat er een collectieve verantwoordelijkheid is, wat ook terug te zien is in de verantwoording naar het toezichthoudend orgaan.

Vermogensfondsen
Meer dan de helft van de vermogensfondsen heeft alleen een bestuur. Een derde van de vermogensfondsen heeft naast het bestuur een toezichthouder. De functieverdeling volgt veelal het traditionele model; voorzitter, secretaris, penningmeester. Bij driekwart van de fondsen is in ieder geval een bestuurder Financiën benoemd.
Opvallend is dat over geen van de bestuursportefeuilles structureel verantwoording wordt afgelegd (nooit meer dan ca. 40 procent). Ook geven veel respondenten aan dat er verantwoording wordt afgelegd terwijl er geen toezichthoudend orgaan is.

Hybride fondsen
De verantwoording is goed geregeld, maar dit vertaalt zich niet in aandachtsgebieden binnen het bestuur. De besturen zijn met gemiddeld zeven leden behoorlijk van omvang, maar het aantal toegewezen portefeuilles beperkt zich veelal tot financiën soms aangevuld met één of twee extra posten.

2. Financiën
Vrijwel alle fondsen hebben één financieel verantwoordelijke aangewezen die ook in veel gevallen verantwoording aflegt aan het bestuur. Een audit- & en/of beleggingscommissie is bij meer dan helft van de fondsenwervende instellingen een standaardorgaan dat toeziet op de financiën en het risicobeheer. Opvallend is wel dat dit risicobeheer niet terugkomt als aparte bestuursportefeuille.
Bijna een derde van de vermogensfondsen maakt gebruik van een aparte beleggingscommissie (terwijl driekwart belegt); een auditcommissie is niet één keer genoemd. De post Financiën is bij een meerderheid van de fondsen ondergebracht bij het bestuur.

Risicomanagement
Ruim driekwart van de respondenten heeft géén portefeuille risicomanagement in het bestuur en bij bijna de helft is dit ook niet ondergebracht in een commissie.

3. Beleggen
Een kwart van de fondsenwervende instellingen belegt, terwijl 75 procent van de vermogensfondsen een beleggingsportefeuille heeft (hybride ca. 50/50). Van de fondsen die beleggen heeft driekwart een beleggingsstatuut. Het valt op dat nooit álle belangrijke onderdelen zijn opgenomen zoals; governance, risico van de beleggingen, en de doelstelling van het beleggingsbeleid. Ook heeft nog geen 50 procent van de fondsen met een beleggingsportefeuille duurzaamheidscriteria opgenomen in het statuut. Bij de vermogensfondsen die aangeven wél duurzaam te beleggen heeft een ruime meerderheid ook geen duurzaamheidscriteria beschreven. Fondsenwervende instellingen en hybride fondsen geven hetzelfde beeld.

Wel of niet beleggen
Fondsen die niet beleggen zijn vooral de kleine fondsen. Fondsen die wat groter zijn geven aan dat niet te doen om dat het niet past bij hun doelstelling of bestedingspatroon. Het risico van beleggen wordt veel minder genoemd als reden.

Onder de fondsen die wel beleggen valt op dat fondsenwervende instellingen hebben een defensiever beleggingsbeleid hebben dan hybride- of vermogensfondsen. De fondsenwervers beleggen zonder uitzondering meer dan de helft in obligaties en enkele zelfs uitsluitend in vastrentende producten. De andere fondsen beleggen ook voor een groot gedeelte in obligaties, maar er zijn ook veel portefeuilles met een 50/50 verdeling of een overweging in aandelen. Wat opvalt, is dat er geen verband lijkt te zijn tussen de middelenverdeling en de beleggingsdoelstelling. Bij iedere allocatie -of het nu 100 procent in obligaties of 60 procent in aandelen betreft- is de doelstelling ofwel ‘het genereren van inkomsten’ ofwel ‘het in stand houden van het vermogen’.

Beheerder
Het grootste deel van de fondsen die beleggen heeft een beheerder in de arm heeft genomen om hen te adviseren. De mening over de banken of beheerder is in het algemeen zeer positief. De informatieverstrekking is voldoende en ook is er regelmatig contact met de bank/beheerder. De rapportages vindt men goed leesbaar, maar het doorgronden van de producten in de portefeuille is voor twintig procent toch niet eenvoudig. Op de vraag of de bankier begrepen wordt, ofwel spreken we dezelfde taal, zegt ruim een derde dat dit verbetering behoeft. De beoordeling van de bankier is vooral op kwantificeerbare criteria zoals performance en kosten. Slechts 43 procent van de ondervraagden geeft aan dat wordt bekeken of de beheerder voldoet aan de spelregels van het fonds, het beleggingsstatuut.

Vooral varen op expertise van adviseur
Bij fondsen met een beleggingsportefeuille wordt veelal gevaren op de expertise van de beheerder of adviseur. Een kritische blik of de beleggingsportefeuille voldoet aan de fondsdoelstellingen, duurzaamheidscriteria en het risico van de beleggingsportefeuille lijkt vaak te ontbreken. Die verantwoordelijkheid wordt bij de banken en/of vermogensbeheerder neergelegd, terwijl bestuur en toezichthouder te allen tijde verantwoordelijk en daarmee aansprakelijk zijn en blijven.

Klik hier voor het interview met Liesbeth Rutgers van Capital Counsel over het onderzoek.

Klik hieronder en download het volledige onderzoek (pdf).