Tweedeling vraagt om veerkracht

31 mei 2018
Opinie | | Filantropie

Een paar weken geleden maakten wij in deze kolommen gewag van een ‘inconvenient truth’: het is nu ruim een jaar geleden dat de nieuwste cijfers van het VU-onderzoek ‘Geven in Nederland’ een wel erg ongemakkelijke boodschap bevatte over onze filantropie. Onze vrijgevigheid blijkt in twee decennia met twintig procent geslonken te zijn. Volgens GIN-onderzoeksleider prof. René Bekkers staat Nederland in de ontwikkeling van een gestaag afnemende vrijgevigheid niet alleen. Het is een trend die ook in de VS en Canada zichtbaar is. Nu overschatten wij onze opiniërende kracht niet, maar zelfs met de ‘geholpen bekendheid’ van deze VU-cijfers is de reactie vanuit de sector, op enkele uitzonderingen na, die van de spreekwoordelijke kip die naar het onweer kijkt. Wat we nu nodig hebben is geen apathie, maar veerkracht.
 
Een mogelijk antwoord gaven we zelf al: filantropie is helemaal geen ‘sector’. Wel een confettibom aan private initiatieven. Alle koepelinspanningen ten spijt gaat iedereen in het Land van Goed Doen toch voor eigen goud.
En dan is er de gekookte kikker- & ontkenningstheorie die we kennen van het klimaatprobleem. Bij een strenge winter lijkt het met de opwarming van de aarde allemaal wel mee te vallen toch? Mijn organisatie gaat als een raket, dus wat zeuren die wetenschappers nou.
En dan is er die mantra, waaraan ook De Dikke Blauwe een bijdrage heeft geleverd, van ons oer-Hollandse filantropie-dna. Onze historisch gewortelde opoffering voor het algemeen belang. Dat beeld lijkt haaks te staan op verwarrende tegengeluiden: de filantropische bijdragen waren volgens Geven in Nederland toch van 4 naar 6 miljard bijgesteld?
 
De verwarring zit erin dat in absolute euro’s de bijdragen van huishoudens en bedrijven wel zijn gestegen, maar veel minder dan onze welvaart. De giften van huishoudens blijven al sinds 2011 achter bij de macro-economische indicatoren. Het deel van het inkomen dat Nederlandse huishoudens besteden aan het goede doel is kleiner geworden. Die afname kan niet worden geremd door de recordbijdragen van goede doelenloterijen. Kerkelijke Nederlanders - die solide geefbasis - zijn wel meer gaan geven, maar de ontkerkelijking gaat nog veel harder. Per saldo schieten we in de min.
 
Daarnaast zien we een andere tweedeling, die zich ook politiek-maatschappelijk sterk manifesteert: het verschil in opleidingsniveau. Lager opgeleiden haken op veel fronten af, ook in hun geefgedrag. Ze geven minder aan goede doelen dan hoger opgeleiden en hebben er ook minder vertrouwen in. Die ontwikkeling is zorgelijk: filantropie wordt daardoor minder een bevolkingsbrede solidariteitsuiting, en meer en meer een luxeding van een bevoorrechte bovenlaag. Die uit zich in de intensieve jacht op de gouden chari-generatie, de major donors en de kinderloze echtparen, terwijl het fundament van het goede kleingeld zichtbaar afbrokkelt.
 
We moeten echter niet doen alsof alleen hoogopgeleide bovenmodale inkomens nog over prosociale waarden beschikken. In filantropie zien wij ook de brede cultuuromslag van Nederland ten aanzien van maatschappelijke verantwoordelijkheid, empathie, gemeenschapsgevoel en een basisvertrouwen in instituties, zoals goede doelen. Daarop zullen de filantropische organisaties in Nederland een antwoord moeten zien te vinden. Het is een echte test voor hun veerkracht. Een steeds intensiever beroep doen op de geefbereidheid van een steeds kleinere groep donateurs (of institutionele gevers) is geen duurzame strategie. Het vergroten van transparantie is, in een hopeloos gefragmenteerd speelveld, hooguit een randvoorwaardelijke succesfactor. Ten diepste zullen organisaties die een beroep doen op de vrijwillige bijdrage voor hun idealen de gevers van dit land echter andere voorstellen moeten doen. Veerkracht moet blijken uit de moed om bestaande arrangementen ter discussie te stellen. Om de doelstellingen voor gevers ook invoelbaar en haalbaar te maken. Om ruimte te bieden voor echte participatie (de gever bepaalt). Om zicht op ‘return on gift’ (ook financieel). Om het inzetten van nieuwe technologie (zoals blockchain). Om meer samen te werken met collega’s zonder angst om de traditionele basis te verliezen (dat gebeurt toch wel). Om meer diversiteit in bestuur en toezicht (vrouwen, jongeren, doelgroepen). Om meer vertrouwen in het pragmatisch idealisme van de nieuwe generaties (babyboomers, lever die sleutels een keer in)…
 
Realisme is geen uiting van doemdenken, maar we eindigen graag positief. Elke ‘inconvenient truth’ is een testcase voor veerkracht. En is filantropie als uiting van ‘civil power’ niet juist daarop gebaseerd?