'Maatschappelijk relevant want onmisbaar' Hoogleraar Schuyt over de betekenis van filantropie

Hoogleraar filantropie Theo Schuyt (Foto: Dirk Kome)
Hoogleraar filantropie Theo Schuyt (Foto: Dirk Kome)
21 december 2023
Interview | | Wetenschap & Onderzoek

De academische stuiterbal van de Vrije Universiteit Amsterdam. Zo kwalificeerde voormalig DDB-columnist ir. Han A. Schuringa hem. Op het podium weet hij zijn onderzoek met verve te presenteren en zijn publiek bij de les te houden. Prof. Dr. Theo Schuyt ontving de Oeuvre-prijs 2023 van het filantropie platform DDB, onderdeel van Amsterdam University Press. Een gesprek met een gedreven onderzoeker over het cement van ‘burgerbetrokkenheid’ en over het onderzoek Geven in Nederland – het visitekaartje van de filantropie.



De sector filantropie kent elastieke grenzen en fluïde definities. Van Dale houdt het bij ‘menslievendheid’ en ‘liefdadigheid’. Hoe omschrijft u filantropie?   

‘De beste omschrijving van filantropie is vrijwillige inzet voor het algemeen nut. Anders gezegd: vrijwillig initiatief voor maatschappelijke doelen. Deze definitie is afkomstig van Robert L. Payton (1926 – 2011), een Amerikaanse pionier op het vlak van filantropie. Hij speelde in de VS een leidende rol bij de invoering van filantropie als academische discipline. Payton was medeoprichter van het Center on Philanthropy aan Indiana University.’

‘Filantropie vervult een maatschappelijke systeemfunctie. Het is een universeel sociaal arrangement dat ons helpt om te overleven. Wie in de knel komt te zitten en geen hulp kan verwachten van de markt (inkomen) of de overheid (uitkering, zorg) valt terug op familie en vrienden. Ontbreekt dat laatste vangnet, dan resten nog filantropische organisaties.’

‘Met systeemfunctie bedoel ik: het behouden en versterken van gemeenschapszin. Filantropie biedt structuur voor onderlinge verbinding en is met zijn vrijwillige – (im)materiële steun – het cement van burgerbetrokkenheid. De holistische aanpak van mijn recente handboek is tevens de opmaat tot een nieuwe wetenschappelijke discipline: de ‘‘filantropologie’’ .’

U bent de founding father van de filantropiestudie in Nederland. Dat moet veel doorzettingsvermogen gevergd hebben?

‘Op de VU wilde men niet dat ik met filantropie begon. De leiding wilde dat ik mij bezighield met ouderen, mijn toenmalige studieobject. Ik kreeg 1200 uur onderwijs in mijn schoenen geschoven en had als afdelingssecretaris allerlei beheerstaken. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Lange tijd begon ik om 06:00 uur ’s ochtends op de universiteit en dat heb ik achttien jaar volgehouden. Op mijn werkkamer vind je een rekstok om gezond te blijven. Ik was in mijn vrijetijd marathonloper en dit soort sporters houdt niet van stoppen.’

‘Intussen wist ik dat ik met filantropie een onderwerp bij de kop had dat maatschappelijk relevant is en destijds wetenschappelijk onontgonnen. Op de VU werd ik geboycot, daarbuiten kreeg ik steun van de fondsenwereld. Ik had veel draagvlak in de sector. Een toenmalig  directeur van KWF Kankerbestrijding, tevens voorzitter van het huidige Goede Doelen Nederland, vond filantropieonderzoek belangrijk en stapte naar de leiding universiteit. Men hechtte aan een cijfermatige onderbouwing van de filantropie.’

Het driemanschap Taede Sminia, wijlen Wim Noomen en Elmer Mulder zetten de zaken uiteindelijk op scherp. Het betrof de toenmalige rector magnificus, de vroegere voorzitter van het College van Bestuur en de gewezen bestuursvoorzitter van het VU medisch centrum. Ze bewerkstelligden dat er een Werkgroep Filantropie kwam en dat ik in 2001 hoogleraar werd. Geven in Nederland, een longitudinale, tweejaarlijkse studie, zou uiteindelijk het visitekaartje worden van de filantropie.’

Wat ging vooraf aan deze strijd?

‘Ik was aanvankelijk verbonden aan de VU-afdeling Sociale Gerontologie. Met thema’s als beperkingen, eenzaamheid, dementie et cetera. Ik mocht mij bezighouden met sociale participatie van ouderen. Ik had het niet naar mijn zin, maar was wel afdelingssecretaris. Omstreeks 1990 belandde ik in de VS voor onderzoek en logeerde bij een oud-dispuutgenoot. Hij zat in de staf van de Ford Foundation in New York en nodigde mij uit voor een symposium.’

‘Mijn oog viel op de studie ‘Giving USA’. Een openbaring: allerlei cijfers over huishoudens, bedrijven, nalatenschappen et cetera. Weliswaar secundaire analyse, geen eigen onderzoek, maar niettemin indrukwekkend. In Nederland deed ik destijds enig onderzoek voor het huidige Oranje Fonds. De toenmalige directeur zat samen met zijn collega van het Prins Bernhard Cultuurfonds in The Hague Club, een internationaal filantropiegezelschap.’

‘Ook deze heren, beiden bestuurslid van de Vereniging van Fondsen in Nederland (FIN), verwonderden zich over het feit dat Nederland geen filantropiecijfers had. Zo is bij mij het idee ontstaan om dat mogelijk te maken. Ik ben daar in 1993 in de avonduren mee gestart en beiden hebben ervoor gezorgd dat het eerste grote onderzoek door de FIN is betaald. Het bijbehorende boek kwam uit in 1997 en werd gepresenteerd door de toenmalige voorzitter van het College van Bestuur van de VU.’

Eind goed al goed?

‘Niet helemaal. Filantropie wordt nog vaak geassocieerd met de rijken. Dat is bepalend voor de beeldvorming over het vak. Nog zijn er diverse hoogleraren, zelf bij mijn eigen faculteit, die zeggen: ‘‘Zeg Theo, ik mag jouw onderwerp helemaal niet. Wat jij bestudeert, dat zijn de vermogenden met hun fiscalisten op de Zuidas, waardoor ze nauwelijks belasting betalen. En dan zogenaamd de filantroop uithangen. Ja ja, we geloven er niets van’’.’

U haalde het onderzoek Giving USA naar Europa. De communis opinio is dat Geven in Nederland interessante inzichten in de filantropie biedt. Zijn er nog verbeterpunten?
 

‘Eerst dit: je kunt het algemeen nut op drie manieren dienen. Door en via de overheid (lees: belastingen), een door robuuste economie, maar ook door een betrokken maatschappelijk middenveld. De overheid staat voor éqalité, de markt voor liberté en de civil society voor fraternité. Je ziet tegenwoordig een politieke correctie op de uitwassen van het neoliberalisme. Natuurlijk moet er geld worden verdiend, maar de balans moet niet te scheef worden.’

‘Ik ben voorstander van een gemengd model. Het is nu vaak óf overheid óf je moet het zelf doen. De wereld van maatschappelijke betrokkenheid, van vrijwilligerswerk is een enorme extra energiebron. Kijk naar de cultuursector: de overheid blijft belangrijk. Daarnaast kunnen instellingen zelf marktinkomsten genereren. En er zijn veel vrijwilligers en steunstichtingen, vriendenstichtingen, bezet door mensen met interessante netwerken. Herken deze maatschappelijke krachten!’

En de verbeterpunten voor Geven in Nederland?

‘Deel B – Doelen waaraan gegeven wordt – is heel uitvoerig. Het gaat in op allerlei beleidsterreinen waarop fondsen actief zijn. Denk aan het Kansfonds dat geld geeft aan dak- en thuisloze jongeren met als doel een voortvarende re-integratie mogelijk te maken. Je ziet helaas dat overheden nog weinig interesse hebben in dit deel van Geven in Nederland ondanks het feit dat het hun eigen beleidsterreinen betreft. Men benut deze kennis veel te weinig.’

‘Een tweede verbeterpunt: het besef dat vrijwilligers er nadrukkelijk bij horen. Nederland zou tot stilstand komen zonder vrijwilligers werk. Wat we vergeten is dat vrijwillige inzet niet alleen een kwestie van geld is. Kijk naar de buurtbussen, de voedselbanken, de collectanten voor KWF Kankerbestrijding. De professionele brandweer in Nederland bestaat uit 24.000 mannen en vrouwen die steeds worden bijgeschoold, onder wie 19.000 vrijwilligers.’

Hoe zit het met het Europese filantropieonderzoek?

‘Alles begint bij Geven in Nederland. Dat is wereldwijd het meest uitgebreide en wetenschappelijk geavanceerde onderzoek. In de VS zie je als gezegd voornamelijk secundaire analyse. In 2017 heb ik, met onder anderen mijn opvolger René Bekkers en collega hoogleraar Pamela Wiepking, mijn eerste promovenda, het Europese netwerk van filantropie-onderzoekers (ERNOP: European Network on Philanthropy) opgezet. Dit, omdat filantropie, ook in Europa, voor wetenschap een onbekend onderwerp is.’

‘Velen zien er niets in. Ik heb daar zelfs binnen mijn eigen faculteit nog steeds last van. Dus de mensen die er met ziel en zaligheid aan werken zijn eenlingen in instituten. ERNOP is voor hen een steun en met 250 leden ook een kracht jegens de buitenwereld. Zo hebben ERNOP-onderzoekers op vrijwillige basis gewerkt aan een eerste versie van Giving Europe, dat in 2017 is verschenen onder redactie van collega Barry Hoolwerf en mij.’

‘In de tijd van Balkenende was ik voorzitter van een Tastforce Geven voor Weten van het Innovatieplatform. Dit werd opgepikt in Brussel. Wij mochten alle universiteiten van Europa onderzoeken op slaag- en faalfactoren van fundraising. In 2011 verscheen Giving in evidence. Robert-Jan Smits, destijds directeur-generaal Research and Innovation van de Europese Commissie, zag het belang van filantropie voor de Europese kenniseconomie.’

‘Wij onderzochten vervolgens de Europese filantropische fondsen die onderzoek financieren (de EU-FORI-studie). Wat bleek? Brusselse ambtenaren gaven jaarlijks circa € 7 mrd uit aan wetenschap, Europese foundations ongeveer eenzelfde bedrag. Beide groepen kenden elkaar niet. Daarna werd ik voorzitter van de Expert Group ‘‘Foundations, Venture Philanthropy and Social Investments’’ van de Europese Commissie, directoraat-generaal R&I. Uiteindelijk hebben we de foundations en de Brusselse bureaucratie met elkaar in contact gebracht.’

In 2021 publiceerde u een kloek handboek met als ondertitel: ‘Hoe maatschappelijke betrokkenheid ons helpt te overleven’. Wat is na deze publicatie de belangrijkste tendens?

‘Mijn boek analyseert overlevingsmechanismen. Alle samenlevingen kennen een systeem om te overleven. Als het marktsysteem niet helpt, val je terug op je naasten (het familiesysteem). Als je aan lager wal raakt en je bent boven de 18 krijg je bijstand van de overheid (het overheidssysteem). En als je daar niet van rond kunt komen bezoeken je de voedselbank of je krijgt hulp van een kerkgenootschap (het filantropisch systeem).’

Je ziet anno 2023 in versterkte mate de opkomst van maatschappelijke initiatieven. Dat is een duidelijke tendens. Er wordt nagedacht over energiecollectieven, eigen woning- en zorgcorporaties. Het zijn voorbeelden van een collectieve strategie voor je eigen belang. Filantropie is echter net iets anders. In de filantropie gaat het erom dat je op vrijwillige iets doet, al dan niet georganiseerd, voor de gemeenschap. Maatschappelijke initiatieven – collectieven, corporaties – en filantropie liggen dus in elkaars verlengde.’

Wat heeft u gedurende uw loopbaan het meest verwonderd?

‘Filantropie in Nederland is maatschappelijk onmisbaar, politiek onzichtbaar. En dat terwijl Nederland het land is van de maatschappelijke initiatieven. Kijk om je heen. Maar de framing is teleurstellend. Alleen puissant rijke filantropische families halen de pers. En dat terwijl Nederlandse huishoudens het meeste bijdragen aan het jaarlijkse geefgeld. Dat zijn de feiten.’

Tot slot
In zijn oranje handboek verzucht Schuyt: ‘Dat maakt filantropie zo mooi: het heeft én geeft zin, zowel aan de gever van tijd, kennis en geld als aan de ontvangende partij. Dat maakt de woorden bedélen en bédelen zo onverklaarbaar dubbelzinnig. Inderdaad: het is maar waar je het accent legt.’

Theo Schuyt, Filantropie. Hoe maatschappelijke betrokkenheid ons helpt te overleven (Amsterdam 2021).

KADER:

Beknopt curriculum vitae Theo Schuyt:
 
  • bekleedt sinds 2001 de leerstoel Filantropische Studies aan de VU
  • is founder van het Geven in Nederland (GIN) research project
  • is voorzitter van het European Research Network on Philanthropy (ERNOP)
     
was/is:
 
  • bestuurslid van het CBF: Centraal Bureau Fondsenwerving (2001-2004)
  • voorzitter Stichting Behoud en Herbestemming Religieus Erfgoed (2010-2015)
  • voorzitter van de Taskforce: Giving to Research (2006-2009)
  • adviseur ministeries OC&W, Justitie en Binnenlandse Zaken (2004-heden)