De nieuwe norm: geven zonder gêne 

De nieuwe norm: geven zonder gêne 
De nieuwe norm: geven zonder gêne 
20 juni 2019
Opinie | | Filantropie

Nederlanders zijn trots wanneer ze de Belastingdienst tillen, maar schamen zich om te zeggen hoeveel ze aan goede doelen geven. Daar hebben ze in Amerika geen last van. De rijksten der rijken bieden er tegen elkaar op met hun goedgeefsheid. Ook Afrika ontbreekt de gêne om te laten zien wat je geeft. Ga in Malawi maar eens naar een bruiloft. Het is dan juist de bedoeling dat je al dansend kwistig strooit met bankbiljetten, voor het oog van iedereen. Sociale druk verhoogt de opbrengst.  
 
Op 6 juni hield filantropiehoogleraar René Bekkers zijn inaugurele rede tijdens de Dag van de Filantropie in Amsterdam. Bekkers had het niet over Malawiaanse bruiloften, maar hij wierp wel vragen op over het geefgedrag van de Nederlanders. Vragen die, in het licht van de slinkende omvang van de filantropie in ons land, schreeuwen om een antwoord.  
Want vooral de hoogste inkomens in ons land houden wel erg strak de hand op de knip. Wie veel verdient, zo blijkt uit Bekkers’ onderzoek, geeft relatief minder aan goede doelen dan wie weinig verdient. Met het stijgen van het inkomen neemt de vrijgevigheid af. Je zou kunnen denken dat het cliché van de gierige rijkaard gewoon klopt, en dat daarmee de kous af is. Maar zo simpel ligt het niet. Want opmerkelijk genoeg vinden de meeste vermogenden zelf ook dat ze eigenlijk meer zouden moeten geven. Velen noemen 1 of 2 procent van hun inkomen als een goede norm. In werkelijkheid, aldus Bekkers, geven ze vier tot tien keer minder.  
 
Pinautomaat
Hier ligt dus een flink onaangeroerd geefpotentieel, zo concludeerde Bekkers in zijn rede. Helaas vertelt zijn - overigens zeer lezenswaardige - verhaal niet hoe goede doelen dat potentieel zouden moeten ontsluiten. Eerder waarschuwde Bekkers in De Dikke Blauwe dat we donateurs niet moeten zien als een pinautomaat. Goede doelen moeten op zoek, aldus de hoogleraar, naar nieuwe verbintenissen met hun donateurs. Akkoord. Maar tegelijkertijd mogen ze zich wat ons betreft gerust de vraag stellen hoe ze vermogende Nederlanders kunnen ‘helpen’ om zich aan hun eigen norm te houden. 
De Dikke Blauwe deed in 2016 een dappere poging met De Blauwe Belofte, een poldervariant van de Amerikaanse Giving Pledge. Hoofdredacteur Don Akkermans vertelde onlangs op Radio 5 hoe dit initiatief een briljante mislukking werd. De allerrijksten wilden niet met de billen bloot. Volgens Akkermans was de christelijke moraal, waarbij de linkerhand niet mag weten wat de rechter doet, hier debet aan. 
 
Verstoppertje
Desondanks geloven we bij De Dikke Blauwe dat er in ‘zien geven doet geven’ een sleutel schuilt. Zoals op een Malawiaanse bruiloft, waar niemand achterblijft wanneer andere gasten met briefjes van duizend Kwacha strooien. In Nederland spelen we echter verstoppertje en zien we niet wat de ander strooit. Zo denken we dat een doorsnee gezin zo’n 75 tot 100 euro per jaar aan goede doelen doneert. In werkelijkheid is dat 216 euro. Een vermogende vindt zichzelf met een gift van 200 euro wellicht al behoorlijk royaal. Ten onrechte. 
 
Meer Nederlanders mogen wat ons betreft hun filantropische coming out beleven. Niet alleen de allerrijksten, maar alle Nederlanders met een royale beurs. Door hardop te zeggen dat ze 1, 2 of 5 procent van hun inkomen doneren aan een goed doel. Door onverschrokken het bedrag te noemen dat daarbij hoort. Als op een Malawiaanse bruiloft, zonder gêne. Zodat de rest van de vermogende Nederlanders een voorbeeld heeft om te volgen. Desgewenst anoniem. Tot op een dag heel Nederland de schaamte voorbij is - en wij alsnog de Blauwe Belofte tot een succes kunnen maken.