Eén 'nieuw ECSP-instituut' is misschien niet zo logisch

Het ECSP verdient een opvolger, maar wel een waarin we de ‘lessons learned’ verwerken.
Het ECSP verdient een opvolger, maar wel een waarin we de ‘lessons learned’ verwerken.
10 april 2018
Nieuws | | Wetenschap & Onderzoek

Veel presentaties op wetenschappelijke congressen beginnen met een sheet waarop staat ‘Nothing to disclose’. Vrij vertaald in het Nederlands betekent dat ‘Niks te melden’. De eerste keer dat ik dat meemaakte op een groot congres in Amerika, had ik de neiging om de zaal te verlaten. Als de onderzoeker niets te melden heeft, waarom zou ik dan langer deel willen uitmaken van zijn gehoor. De overige bijna 2.000 aanwezigen bleven zitten en dat deed me aarzelen. Wellicht had ik deze boodschap verkeerd begrepen. Later werd mij duidelijk wat deze sheet betekende. De onderzoeker heeft niets te onthullen (disclose) over neventaken of nevenfuncties die mogelijk zijn academische vrijheid en onafhankelijkheid zouden kunnen beïnvloeden. 
 
Het duurt even voor je als buitenstaander de academische onderzoekswereld een beetje kan doorgronden. ‘Onder professoren’ zal ik maar zeggen. Helemaal lukt je dat nooit. Een paar van die lastig te doorgronden mechanismen hebben ook een rol gespeeld bij het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy (ECSP). Het lijkt zo logisch om bij de opzet van een dergelijk centrum te veronderstellen dat samenbundeling van kennis een groot goed is. Ook lijkt het zo logisch te veronderstellen dat onderzoekers een deel van hun tijd betaald onderzoek doen om daarmee een deel van hun wetenschappelijk werk te financieren. Een derde logische veronderstelling is dat al die kennis ook kan worden omgezet in bruikbare adviezen. Toch gaat al die logica niet op in de wereld van het wetenschappelijk onderzoek. Iets om even goed bij stil te staan door de initiatiefnemers voor een opvolger van het ECSP.
 
De wetenschap
Wetenschappelijk onderzoek moet leiden tot nieuwe theorieën over het handelen van mensen op basis van bijvoorbeeld statistisch of antropologisch onderzoek. Onderzoekers zijn immers nieuwsgierig en hebben een onstilbare kennishonger. Om die reden eindigt elk promotieonderzoek ook met de aanbeveling voor vervolgonderzoek. Onderzoekers weten vaak heel veel van heel weinig. Ze werken zeer geconcentreerd met de deur dicht en weten soms niet waar hun buurman op het instituut mee bezig is. Hun output zijn wetenschappelijke artikelen gebaseerd op degelijk onderzoek, voorzien van heel veel data en stevig gereviewd door collega’s. Logisch, want ieder toeval moet worden uitgesloten om te voldoen aan de hoge wetenschappelijke standaarden. Zo werken wetenschappers en dat is maar goed ook.
 
Praktijkonderzoekers
Praktijkonderzoekers lossen praktijkvraagstukken op. In tegenstelling tot de wetenschappers zoeken zij zaken uit waar anderen in zijn geïnteresseerd en niet op de eerste plaats zij zelf. Ze hebben opdrachtgevers en die betalen netjes per uur, per meting en per rapport. Onderzoeksgegevens vertegenwoordigen waarde en worden vaak meerdere malen verkocht. Ze zijn niet vrij toegankelijk voor collega’s via de vakbladen. Is de klant tevreden, is de praktijkonderzoeker vaak ook tevreden. Uiteraard hebben praktijkonderzoekers hun eigen professionele standaarden en willen ze toeval uitsluiten, maar strenge wetenschappelijke standaarden hoeven niet. Klanten betalen wat nodig is en er blijft geen geld over om later nog wetenschappelijk onderzoek mee te financieren. Eén onderzoek is een onderzoek, terwijl voor wetenschappers geldt: één onderzoek is geen onderzoek.
 
Adviseurs
Dan zijn er de adviseurs. Adviseurs bedienen zich uiteraard van kennis, maar die is voor een belangrijk deel gebaseerd op in het verleden uitgevoerd onderzoek in combinatie met eigen ervaring. Hoe meer daarvan aanwezig, doe meer senior de adviseur en hoe hoger zijn tarief. Adviseurs hebben ook opdrachtgevers en verstaan ook vaak de kunst om hun opdrachtgever eerst te helpen de goede vraag te stellen. Ze adviseren weliswaar, maar hechten er toch ook aan dat hun advies wordt geïmplementeerd door de klant. Wetenschappelijk bewijs is zelden een overtuigend argument voor een klant om het advies een op een over te nemen. Dat vraagt veel behendigheid dus.

Steuntje in de rug
Drie verschillende werelden dus. Misschien lijkt het na kennismaking met deze werelden iets minder logisch alles in één centrum te willen verenigen. Daarnaast gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat in de wereld van de fondsenwervende instellingen het praktijkonderzoek en de adviseurs in ruime mate voorhanden zijn. Daar kunnen de vermogensfondsen prima gebruik van maken en hebben ze de wetenschappers niet voor nodig. Het echte wetenschappelijke onderzoek naar de filantropie kan nog wel een steuntje in de rug gebruiken. Het aantal onderzoekers in dit veld is beperkt en gelukkig blijven ze niet in hun studeerkamers zitten. Er liggen nog mooie maatschappelijke vraagstukken over de rol van de filantropie in onze samenleving die wetenschappelijke aandacht verdienen. Daarover moeten we zeker in gesprek. Laten we dat met z’n allen doen, want de thema’s overstijgen de meeste deelbelangen. Het ECSP verdient een opvolger, maar wel een waarin we de ‘lessons learned’ verwerken.
 
Marc J.M. Petit is oud directeur wetenschappelijk onderzoek Alzheimer Nederland en bestuurslid Nederland Filantropieland.