Kwalitatief onderzoek naar bestuurscapaciteit in de filantropische sector

5 april 2012
Nieuws | | Wetenschap & Onderzoek

AMSTERDAM (5 april) - Transparantie, impact, de relatie met de overheid, regelgeving, er wordt steeds meer gevraagd van goede doelenorganisaties en vermogensfondsen. In hoeverre is het bestuur hierop voldoende toegerust? Zijn zij klaar voor de toekomst of moeten ze nog worden wakker geschud? Michael Bruyn deed in opdracht van de Katholieke Stichting tot Bevordering van Welzijnswerk (KSBW) onderzoek naar bestuurscapaciteit in de filantropische sector in Nederland. “De wereld is complexer geworden.”

Bruyn interviewde voor het onderzoek een zestiental sleutelfunctionarissen in de filantropische branche onder wie Boudewijn de Blij (Fonds 1818), Rien van Gendt (Fonds 1818, FIN), Joost van Lanschot (VSB Fonds), Wim Post (Shaerpa) en Ryclef Rienstra (Van den Ende Foundation).

Volwassen, maar nog niet klaar voor partnerrol
Waar alle ondervraagden het over eens zijn, is dat de sector uit haar schulp aan het kruipen is, volwassen wordt en emancipeert. Deze ontwikkeling weerspiegelt in de ogen van meerdere respondenten de eigentijdse uitruil zoals overheid en sector die tegenwoordig nastreven. De ANBI regelgeving, het Convenant en de aangekondigde Geefwet zijn hier voorbeelden van. Toch is de sector daarmee niet klaar om de rol van partner goed te kunnen vervullen. “De communicatie door de sector met de samenleving is nog steeds pet,” zegt een van de geïnterviewden. “Geen duidelijke visie en missie.”

“Oude knarren”
Ook over de kwaliteit van bestuurders worden zeer kritische opmerkingen gemaakt. “Veel regentenkamertjes drie hoog achter. Vol met oude mannetjes en vrouwtjes, die vooral erg blij met zichzelf zitten te zijn en nooit naar buiten treden. En intussen maar klagen dat ze te weinig aanvragen krijgen!”, meent een van de respondenten. “Vroeger werd je bestuurder omdat je van een gegoede familie was. Nu word je het eerder op basis van je capaciteiten,” vult een andere ondervraagde aan. “De grijze generatie in haar beige jassen moet op termijn worden vervangen.” “De bezem moet erdoor. Er zijn veel te veel oude knarren van mijn leeftijd in die besturen”, zijn kreten van de respondenten.

Maximalisering bestuurstermijn
Een rooster van aan- en aftreden, een maximalisering van de totale bestuurstermijn: het zijn ‘good practices’ waar vrijwel iedere ondervraagde zich wel in kan vinden. Een veel gehoorde totale termijn die redelijk wordt geacht beloopt een jaar of acht à negen, verdeeld over twee termijnen van vier of drie termijnen van drie jaar. Een totale periode van twaalf jaar wordt doorgaans wel als absoluut maximum gezien voor het vervullen van een bestuursfunctie.

Centrale vacaturebank
Zelfkritiek is – zoals bijna altijd – een stuk moeilijker dan kritiek op anderen: verschillende respondenten hebben die periode zelf al overschreden. Maar ze komen natuurlijk met een goede reden: “Ik ben nu eenmaal erg aan deze functie gehecht.” “Ik heb nog steeds een onbevangen kijk op de zaak.” en: “Wat moet je doen als Johan Cruyff bij zijn eigen foundation aan ’t eind van zijn derde termijn zit?” Voor het vinden van verse bestuurders hebben ze overigens wel een oplossing. Daarin worden mogelijkheden gezien voor branche-organisaties zoals de FIN, bijvoorbeeld met een centrale vacaturebank.

Verwachte ontwikkelingen
De geïnterviewden zien voor de bestuurlijke toekomst de volgende trends en ontwikkelingen:

 

  • Meer middelen, meer invloed. Via fiscale ondersteuning en andere vormen van subsidiëring zal de slagkracht van de sector als geheel toenemen.

  • Meer concurrentie, maar ook meer samenwerking. Het fondsenwervende deel van de filantropie moet zich duidelijk profileren in de slag om de donateur.

  • Meer invloed vraagt grotere openheid. Transparantie zal zich steeds meer tot basisvoorwaarde ontwikkelen.

  • Generieke kennis over de sector bij het publiek moet verder verbeteren.

  • Codes en keurmerken zullen minder vrijblijvend zijn qua naleving.

  • Duurzaamheid in alles wat je doet. Niet alleen via maatschappelijk verantwoord beleggen zal de lat hoger komen te liggen, ook komt er een meer gestructureerde benadering als het om doneren gaat.

  • Sterker dan vroeger het geval geweest is, zullen filantropische instellingen zich in het midden van de samenleving terugvinden.

  • Uitdaging voor brancheorganisaties: bredere, actievere participatie



  •  
  •  
 

Verzwaard eisenpakket
Deze veranderingen in de toekomst brengen ook een nieuw en verzwaard eisenpakket met zich mee voor de beleidsbepalende, besluitvormende functionarissen binnen de sector. Bepaalde vaardigheden moeten volgens de geïnterviewden altijd op bestuurlijk niveau aanwezig zijn. In dat verband worden steeds genoemd:

 

  • Meer organisatorische en leidinggevende capaciteiten.

  • Meer inzicht in financiën en in beleggen.

  • Betere skills op het vlak van projectmanagement en grotere deskundigheid als het gaat om marketing



  •  
  •  
 

Parallelsessie FIN
De FIN greep het onderzoek aan om met leden in discussie te gaan tijdens een parallelsessie in de ledenvergadering eind maart. Onder leiding van Arthur Offers (oud-directeur van het VSBfonds, ex FIN-bestuurslid en initiatiefnemer was van de FIN-publicatie ‘Het besturen van een fonds’) kwamen dertig FIN-leden tot de conclusie dat het onderzoek een kwantitatief beperkt onderzoek is geweest en er daarom geen algemene conclusies getrokken konden worden. Rick Wagenvoort (FIN): “Toch werd het door de deelnemers zinnig geacht een keer te spiegelen. Tijdens de levendige discussie werd onderschreven dat de wereld complexer is geworden en dat er meer eisen worden gesteld aan openheid en communicatie richting de buitenwereld. Ook waren de leden het erover eens dat vernieuwing niet moet voortkomen uit wettelijk gestelde eisen, maar uit de wens om te veranderen.”

De FIN heeft aangekondigd het onderwerp in de loop van 2012 opnieuw voor haar leden te agenderen.

 

Achtergrond onderzoek
Op initiatief van de Katholieke Stichting tot Bevordering van Welzijnswerk (KSBW) is de Vrije Universiteit van Amsterdam in 2010 onder leiding van Prof. Dr. Theo Schuyt een nieuwe post-academische opleiding gestart: de PAO Jong Bestuurstalent voor Filantropische Vermogensfondsen. De KSBW heeft na de eerste lichting afgestudeerden opdracht gegeven tot een onderzoek om tot een meer gestructureerde, langere termijn analyse te komen van toekomstige vraag en aanbod qua bestuur in de filantropische sector en de mate waarin de huidige VU opleiding en de door haar afgeleverde gediplomeerden bijdragen aan een match van vraag en aanbod.

De stichting gaf Michael Bruyn de opdracht om een kwalitatieve en kwantitatieve verkenning te maken van de te verwachten vraag naar bestuurders voor filantropische instellingen in het algemeen en voor filantropische vermogensfondsen in het bijzonder. Deze verkenning moest gekoppeld worden aan een evaluatie van de huidige opleiding Bestuurstalent, waarna aanbevelingen konden worden gedaan voor verdere ontwikkeling ervan. Er is besloten tot een volledig kwalitatieve benadering.