‘Ze mogen blij zijn dat er blanken komen’

Een korte stage, die blikverruimend zou moeten zijn, mondt vaak uit in een bevestiging van stereotypen...
Een korte stage, die blikverruimend zou moeten zijn, mondt vaak uit in een bevestiging van stereotypen...
7 maart 2019
Opinie | | Ontwikkelings samenwerking

Regelmatig maak ik me druk over het achterhaalde beeld van ontwikkelingslanden waarmee veel Nederlanders rondlopen. De gemiddelde landgenoot ziet vooral Afrika als een oord vol droefenis en ellende, waar het maar niet beter wil gaan, en waar ‘ze’ niet kunnen zonder onze hulp. Hoe moeten ze ook anders? Dat is wat de media en campagnes van hulporganisaties hen vertellen. 
En nu laat medisch antropoloog Judith van de Kamp zien wat er gebeurt wanneer vrijwilligers met dit achterhaalde wereldbeeld het vliegtuig naar Afrika nemen om er een paar weken of maanden te gaan helpen. Jongeren tijdens hun gap-year, studenten op stage, of pensionado’s die na een lange loopbaan nog iets nuttigs met hun leven willen doen. 

Van de Kamp promoveerde in 2017 op een onderzoek naar Westerlingen die korte tijd in Afrika zijn voor stage of werkbezoek. Ze vatte post in een ziekenhuis in Kameroen, waar ze in 20 maanden 116 ‘medische toeristen’ zag komen en gaan. Met notitieblok wandelde ze door ziekenzalen, verloskamers en operatiekamers en keek naar de interactie tussen Westerlingen en hun Kameroense collega’s. Irritaties, rollende ogen, verzuchtingen – niets ontsnapte aan haar oog. Ze praatte erover met stagiaires en met de Kameroeners. Dat laatste kostte moeite, maar doordat Van de Kamp lange tijd bleef, wist ze hun vertrouwen te winnen. Daarmee kreeg ze een uniek inzicht in hoe ‘onze’ hulp door ‘hen’ wordt ervaren. 

Kostelijk leesvoer

Haar onderzoek verwerkte ze in een publieksboek, ‘De derde wereld op je CV’, dat deze week verschijnt. Bedoeld als praktische gids voor hulpverleners in spe. Daarbij put ze rijkelijk uit haar ervaringen in Kameroen en eerder in Gambia. Het moet gezegd, dat levert kostelijk leesvoer, waarbij het plaatsvervangende schaamrood je met regelmaat op de kaken springt. Stagiaires die op slippers naar hun werk komen, die hun artsen de les lezen, en die ’s avonds een biertje drinken, gezellig zwaaiend naar Kameroense studenten voor wie dit privilege volstrekt taboe is.
Gebrek aan gevoel voor de lokale mores is één ding. Maar het boek laat bovenal zien hoe Westerlingen vastlopen met hun misplaatste beeld van ‘hulpbehoevend Afrika’. Velen hopen, al dan niet bewust, toch op een rol als reddende engel. Gevoed door wat ze over Afrika denken te weten, verwachten ze dat dat niet zo moeilijk zal zijn. Ze hebben, schrijft van de Kamp, ‘schrikbarend lage verwachtingen van de kunde van lokale mensen’. 
Tot hun verbazing is het niveau vaak veel hoger dan ze hadden gedacht. Zoals stagiaire ‘Michelle’, die op haar eerste werkdag ontdekt dat het ziekenhuislaboratorium behoorlijk geavanceerde apparaten heeft, waar zij – in tegenstelling tot de Kameroense laboranten - niet mee kan werken. Ontnuchterd beseft ze dat ze misschien helemaal niet zo ‘nodig’ is voor de afdeling, waarop ze in onbedaarlijk huilen uitbarst. Waarom, zo vraagt van de Kamp zich fijntjes af, gaan Westerlingen er eigenlijk bij voorbaat vanuit dat ze een nuttige bijdrage kunnen leveren? 

Wasmand 

Je zou hopen dat deze medische avonturiers, eenmaal bekomen van de schrik en geconfronteerd met de werkelijkheid, al ras hun scheve beeldvorming van Afrika oppoetsen en bijstellen. Helaas merkte Van de Kamp dat nogal eens het omgekeerde gebeurde. Niet gehinderd door al te veel reflectievermogen wisten de stagiaires vooral hun vooroordelen bevestigd. Zoals de studente die ontdekte dat een doodgeboren baby in een wasmand werd gelegd. ‘Respectloos’, oordeelde ze, ‘maar dat is hier de cultuur’. Hetzelfde vond een student die zag dat een vader een overleden kind in een kartonnen doos mee naar huis nam. Een kartonnen doos!
In plaats van te vragen waarom, schrijft Van de Kamp, hadden de Westerlingen meteen hun oordeel klaar. Een oordeel dat precies paste bij het beeld van Afrika dat ze al hadden. Daarbij werden gebrek aan geld en cultuur nogal eens verward. Zo heeft ziekenhuis wellicht belangrijker prioriteiten dan een aparte kamer met wiegjes voor overleden baby’s. En de vader was waarschijnlijk een arme boer, die geen houten kistje kon betalen. Niks Afrikaanse cultuur.    

Op tijd

De combinatie van achterhaalde beeldvorming en gebrek aan reflectievermogen brengt Van de Kamp tot de meest pijnlijke conclusie van het boek: een korte stage, die blikverruimend zou moeten zijn, mondt vaak uit in een bevestiging van stereotypen. Van de Kamp zag het terug in de blogs die studenten bijhielden: “We hadden om half 7 met de taxichauffeur afgesproken. Natuurlijk kwam hij pas om 7 uur. We zijn tenslotte in Afrika.” Of juist: “Jep. Je leest het goed. De taxi was op tijd.” Ook het thuisfront kwam niet bepaald tot andere inzichten. Nadat een stagiaire schreef over gedoe op de werkvloer, reageerde een familielid met: “Ze mogen blij zijn dat er blanken komen."

Een kortdurend werkbezoek in een ontwikkelingsland: na het lezen van dit boek krijg je vooral het gevoel dat je daar maar beter niet aan kunt beginnen. Toch blijft Van de Kamp geloven dat een uitwisseling verrijkend kan zijn. Mits vrijwilligers en stagiaires hun eigen oordelen, overtuigingen en conclusies durven te onderzoeken en bespreken. Daar sluit ik me van harte bij aan. Het lezen van dit boek is in elk geval een goed begin. Niet alleen voor wie staat te trappelen om op avontuur te gaan. Maar ook voor hulporganisaties die bijdragen aan het de beeldvorming waarmee deze avonturiers in het vliegtuig stappen. 
 
Wilt u meer columns lezen van Mirjam Vossen? Klik hier.