Grenzen dicht is zinloos

20 december 2006

Veenstra concludeert in zijn reactie op onze eerdere brief dat wij voorstander zijn van (beperkte) liberalisering van de Europese kansspelmarkt. Hoewel de introductie bij onze brief, die door de redactie van FM is geplaatst, misleidend kan zijn, beweren wij nergens in ons stuk dat wij voorstanders zijn van liberalisering. Ook wij zouden liever zien dat de grenzen voor kansspelen in Europa gesloten blijven, omdat dat waarschijnlijk de beste manier is om onze positie als fondsenwerver voor goede doelen te handhaven. Maar, zo zeggen wij ook letterlijk in onze brief, wij gaan er wel vanuit dat (een zekere mate van) liberalisering op termijn onvermijdelijk is. Met alle technologische en juridische ontwikkelingen die gaande zijn zal het steeds complexer worden om de grenzen volledig gesloten te houden voor buitenlandse operators. De klassieke argumenten zoals het voorkomen van gokverslaving, fraude en andere criminele praktijken zijn natuurlijk niet meer houdbaar wanneer het gaat om een operator die in het land van herkomst aan strenge vergunningseisen voldoet om deze verschijnselen tegen te gaan. Ook de Europese Commissie geeft met verschillende ingebrekestellingprocedures een signaal af dat ze hier boven op zit. Technologische ontwikkelingen, welke onder meer leiden tot een groter wordende groep van ‘schimmige en oncontroleerbare' internetoperators waar Veenstra het ook over heeft, zorgen ervoor dat verschillende landen experimenteren met kansspelen op internet (wat in feite al een vorm van liberalisering is), om ook hier het hoofd aan te bieden. Als we één ding met zekerheid kunnen zeggen is het toch wel dat regulering van het internet een onbegonnen zaak is.


Vasthouden aan een lobby gericht op het gesloten houden van de grenzen is in onze ogen een zinloze bezigheid. Daarom geven wij er de voorkeur aan om goed beslagen ten ijs te komen voor het moment dat die Europese grenzen wel open gaan en wij moeten concurreren met operators met veel hoger prijzengeld dan wij kunnen en willen aanbieden. Hoe en wat daar voor nodig is, dat is nou precies waar we graag gezamenlijk een discussie over voeren. In onze eerdere brief stellen wij al dat de Nationale Postcode Loterij, de Sponsor Loterij en de BankGiro Loterij de aandacht voor goede doelen in de discussie rondom liberalisering verwelkomen. Echter, één ding moeten we helder voor ogen houden: het voorkomen van gokverslaving, fraude, witwassen en bescherming van de consument zijn rechtvaardigheidsgronden op basis waarvan het weren van buitenlandse operators gelegitimeerd is. Het werven van inkomsten voor de staat en/of goede doelen is nadrukkelijk geen rechtvaardigheidsgrond om de grenzen gesloten te houden, hetgeen reeds ettelijke malen door het Europese Hof van Justitie is bevestigd. Je kunt je afvragen of je met het gebruiken van een dergelijk argument de voorstanders van liberalisering dan niet onbewust en ongewild een belangrijke troef in handen speelt.

 


Wij willen nogmaals het belang benadrukken van een onderscheid tussen afdrachten aan de staat (staatskas) en afdrachten die rechtstreeks zonder politieke bemoeienis aan goede doelen worden afgedragen. Het is inderdaad zo dat er verschillende systemen bestaan voor verdeling van loterijgelden in de lidstaten van de Europese Unie. In sommige lidstaten verdeelt de staat de opbrengsten over verschillende goede doelen of ontvangen goede doelen rechtstreeks van loterijen afdrachten. In andere landen komen de opbrengsten echter nooit verder dan de staatskas, een klein percentage (1 tot 5%) voor de sport daar gelaten. Door al deze afdrachten op één hoop te gooien verteken je het beeld met betrekking tot de opbrengsten voor goede doelen. Waarom Veenstra tot de conclusie komt dat wij tegen staatstoezicht zijn begrijpen we niet. Dat de staat juridische kaders stelt voor de wijze waarop wij het geld ophalen is wat ons betreft niet meer dan logisch. Er is echter één terrein waar de staat zich in onze ogen ver van moet houden, en dat is bemoeienis met de verdeling van de gelden. Wij willen nadrukkelijk geen verkapte belastingophalers zijn. Het Nederlandse systeem voldoet op dat vlak dan ook volledig aan deze voorwaarde.

Tot slot een opmerking over de aannames in het rapport: bij diverse berekeningen in het voorliggende rapport ontbreken gegevens uit Italië (één van de grootste kansspelmarkten in Europa) en Malta (van waaruit veel private aanbieders opereren). Het meest in het oog springend is echter de omvang van de Nederlandse kansspelmarkt. Die wordt in het onderzoek becijferd op ruim 10 miljard euro. Dit bedrag geeft de totale verkoop aan, maar het is niet duidelijk op welke cijfers dit is gebaseerd. Zo is de omzet van loterijen goed te bepalen aan de hand van het aantal verkochte loten. Het College van Toezicht berekende de bruto omzet van alle Nederlandse loterijen in 2005 op circa € 1,6 miljard. Bij casino's en speelautomaten ligt het echter gecompliceerder om de bruto omzet te bepalen: hier ontstaan allerlei dubbeltellingen, doordat een bedrag meerdere keren ingezet kan worden. Waarom gaan we niet uit van de omzet minus het prijzengeld van de verschillende operators, een methode die ook gehanteerd wordt door het onafhankelijke College van Toezicht op de Kansspelen en het Swiss Institute of Comparative Law?

 


Wij gaan er vanuit dat de Nationale Goede Doelen Loterijen en De Lotto uiteindelijk hetzelfde doel voor ogen hebben: zoveel mogelijk fondsen werven voor goede doelen. Laten we ons daar dan gezamenlijk op richten en kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat ook wanneer de Europese grenzen open gaan wij goed beslagen ten ijs komen.

 


Wim Jacobs en Tatiana van Lier

Namens de Nationale Goede Doelen Loterijen