Magistrale Van Gendt wijst vermogensfondsen de weg

Magistrale Van Gendt wijst vermogensfondsen de weg
Magistrale Van Gendt wijst vermogensfondsen de weg
13 juni 2013
Nieuws | | Vermogensfondsen

Worden profeten in eigen land voldoende geëerd? Op 1 juni kreeg Rien van Gendt in Kopenhagen tijdens het jaarlijkse EFC-congres de Compass Prize uitgereikt. De Compass Prize wordt alleen in heel uitzonderlijke gevallen toegekend aan echte pioniers in de internationale filantropie en de Europese fondsensector. De ‘acceptance speech’ die Van Gendt gaf bij deze gelegenheid bevestigt dat hij inderdaad een groot pionier is. En niet bang om de vermogensfondsen een niet altijd even flatteuze spiegel voor te houden.

Het waren au fond geen níeuwe inzichten die Van Gendt in Kopenhagen verkondigde. Van Gendt-watchers, zoals ik, zien vooral een consistente lijn in zijn visie. Die visie is in de loop van veel jaren in de wereld van de (internationale) filantropie vooral rijker geworden omdat Van Gendt niet alleen ervaring heeft opgedaan als ‘grantmaker’, dus als fondsengever, maar ook als ontvangende partij (‘grandseeker’) in de wereld van de NGO’s. Van Gendt is in zijn eerste capaciteit waarschijnlijk bekender (o.a. als voormalig directeur van de Van Leer Group Foundation en als de huidige voorzitter van koepel FIN), dan in de tweede.  Zo is Van Gendt onder anderen bestuurslid van Partners in Health in Boston, een gezondheidsfonds voor lokale gemeenschappen in Haïti, Latijns-Amerika, Rusland en Afrika, en van de Nederlandse IMC Weekendschool.

Arrogantie
Wat betekent het eigenlijk om in de positie van een fondsenzoekende en ontvangende partij te staan? Van Gendt zei er in Kopenhagen dit over: ‘Vermogensfondsen hebben vaak maar een zeer beperkte kijk op wie hun eigenlijke klanten zijn, om het maar zacht uit te drukken. We staan ons graag voor op het feit dat we maatschappelijke investeerders zijn – dat geeft ons als vermogensfondsen ook een aura van progressiviteit – maar de realiteit is dat een gemiddelde investeerder in de private markt heel wat meer inzicht heeft in zijn ‘clientèle’ dan wij, de vermogensfondsen. Wat weten we eigenlijk van de problemen, uitdagingen en verwachtingen van onze ontvangers? Veel van ons werk is meer gebaseerd op ons aanbod dan op hun vraag. In mijn rol als vertegenwoordiger van fondsvragende NGO’s word ik vaak getroffen door cultureel bepaalde arrogantie van de wereld van de vermogensfondsen. Een voorbeeld hiervan is het feit dat bij vermogensfondsen vooral projectfinanciering favoriet is, terwijl bij de NGO’s juist een enorme behoefte is aan institutionele financiering. De cash-reserve van de NGO’s die ik goed ken, is sinds 2008 om een aantal redenen dramatisch verslechterd. Desalniettemin volharden veel fondsen in hun voorkeur om alleen projecten te financieren. Einde discussie. En terwijl we van NGO’s een strategische, duurzame en volwassen lange termijnvisie verwachten, weigeren wij zelf om in hun infrastructuur te investeren.’

‘Sexy stuff’
Van Gendt: ‘Sterker nog, terwijl wij de NGO’s juist aan een kort lijntje houden en hen tot een koortsachtige jacht op institutioneel geld dwingen, willen wij vooral geassocieerd worden met de ‘sexy stuff’: de projecten. NGO’s die proberen om reserves op te bouwen, om zo hun toekomst veilig te stellen, worden hiervoor dus eerder gestraft dan beloond. En zo ontmoedigen wij de verduurzaming van belangrijke NGO’s. Ik heb daarom groot respect voor die vermogensfondsen die vastbesloten zijn om zich wél goed in te leven in de levens en in de omstandigheden van hun grantees. Ik heb respect voor de vermogensfondsen die op deze basis wél bereid zijn om verzoeken voor institutionele financiering in overweging te nemen en toe te kennen.’

Stille spelers
Een kritische reflectie op het profiel van ‘de vermogensfondsen’ door een man die deze wereld als zijn broekzak kent en daarbinnen groot respect geniet, is geen sinecure. Voor buitenstaanders zijn de ‘grantmakers’ toch veelal stille en relatief onbekende spelers in de filantropie, die helemaal niet zitten te wachten op publiciteit en bekendheid, waarvan juist veel ‘grantseekers’ afhankelijk zijn voor steun uit de samenleving. Dat opereren ‘in stilte’ is voor een deel wel verklaarbaar. Zo is er de wijdverbreide angst bij vermogensfondsen om door een stroom aan gelukzoekers en opportunisten te worden benaderd. Dat levert veel extra werk op voor fondsen die veelal moeten werken met een beperkte staf (vaak vrijwilligers) en een beperkte capaciteit om al die financieringsaanvragen op een fatsoenlijke manier te verwerken.

Transparantie-mantra
Daarbij wordt ook vaak het argument gehoord dat vermogensfondsen eigenlijk privé-spaarpotjes zijn die de facto geen verantwoording schuldig zijn aan derden. ‘Transparantie’ en ‘accountability’ zijn daarom gevoelige dossiers in de wereld van de grantmakers. Voor Van Gendt echter geen reden om ze te laten rusten, integendeel. Als voorzitter van koepel FIN en bestuurlid van de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie is hij nauw betrokken bij de besprekingen met de Nederlandse overheid over verscherping van de regels voor transparantie en verantwoording. Geen lichte taak, omdat de Haagse beleidsmakers – niet gehinderd door overdreven veel kennis over de specifieke kenmerken en behoeften van de vermogensfondsen – doorgaans als een olifant in de porseleinkast van de Nederlandse filantropie rondstampen.

Geen wonder dat Van Gendt in Kopenhagen een kritische kanttekening plaatste bij de in zijn ogen doorgeslagen roep om transparantie in Nederland. Overheid, parlement en het grote publiek willen ‘maximale transparantie’ vooral uit angst voor schandalen over misbruik, stelt Van Gendt, zonder een fatsoenlijke analyse van het type problemen waarvoor transparantie de oplossing moet zijn. En zonder oog voor de eigenheid van de grantmakers. ‘De transparantie-mantra heeft ons nu tot het punt gebracht dat alles zo doorzichtig moet worden dat er eigenlijk helemaal niets meer te zien is’, sneerde de prijswinnaar.

Populistische hang
Wie mocht denken dat Van Gendt zich met deze pittige kritiek schaart bij de conservatieven binnen de grantmakerswereld die elke vorm van transparantie en verantwoordingsplicht principieel afwijzen, kent hem slecht. Zo kritisch als Van Gendt is op de populistische hang naar regulering, toezicht en verantwoording, zo kritisch is hij op de vermogensfondsen die transparantie afwijzen met argumenten als ‘het is ons eigen geld’ en ‘wij zijn een private sector’.
Zeker, transparantie is niet altijd functioneel, betoogt Van Gendt. Zeker niet als de privacy en veiligheid van nog levende – vaak zeer rijke - donoren in het geding is. Of de veiligheid van de grantees zelf. Denk bijvoorbeeld aan NGO’s die onder politiek zeer moeilijke omstandigheden niet veel belang hebben bij openbaarmaking van hun buitenlandse donoren.

Catch 22
Dat alles betekent volgens Van Gendt echter geenszins dat een algemeen streven naar meer transparantie verkeerd is. Een structureel gebrek aan openheid voedt volgens hem juist de gedachte dat vermogensfondsen bang zijn voor publiciteit of voor het publiek. Dat er iets belangrijks te verbergen valt. ‘En zo’, betoogde Van Gendt in Kopenhagen, ‘houden publiek en overheid aan de ene kant, en de vermogensfondsen aan de andere kant, elkaar gegijzeld. Mijn voorstel om uit deze Catch 22-stuatie te geraken is om vermogensfondsen ervan te doordringen dat transparantie niet iets is dat ons van buitenaf wordt opgelegd. Transparantie moet juist iets zijn dat we zelf willen; waarop we zelfs recht hebben. Transparantie is juist een kans om onze kwaliteit, effectiviteit en ons bestaansrecht te bewijzen en te versterken.’

Niet in de verdediging
Van Gendt: ‘Door mijn inzet voor zowel vermogensfondsen als NGO’s weet ik uit eigen ervaring welk belangrijk werk er wordt verricht. Werk dat buiten de wereld van de vermogensfondsen nauwelijks bekend is. Laten wij nu eens het initiatief nemen door te laten zien hoe wij de kwaliteit en pluriformiteit van onze samenleving verbeteren. Als vermogensfondsen moeten we ons beleid voor de buitenwereld juist verduidelijken en benadrukken welke unieke en positieve rol wij kunnen spelen, in plaats van in de verdediging te schieten over hoe ‘anders’ we zijn en onder de radar te blijven vliegen. We zijn zo druk bezig met naleving van regels, dat we bijna vergeten dat het om onze daden gaat. Wat we doen is veel belangrijker dan wie we zijn. Als we ons meer concentreren op onze daadkracht in plaats van onze identiteit, kunnen we misschien de angel uit de eendimensionale publieke discussie over transparantie en naleving halen.’