Wilde Ganzen onderzoekt duurzaamheid eigen projecten

Wilde Ganzen onderzoekt duurzaamheid eigen projecten
Wilde Ganzen onderzoekt duurzaamheid eigen projecten
3 maart 2015
Nieuws | | Wetenschap & Onderzoek

In opdracht van Stichting Wilde Ganzen heeft dr. Sara Kinsbergen (foto) van het Centre for International Development Issues in Nijmegen (CIDIN) van de Radboud Universiteit een onderzoek uitgevoerd om te kijken hoe projecten van de stichting er naar tien jaar voor staan.Kinsbergen nam met twee collega’s 93 projecten in Kenia, India, Zuid-Afrika en Ghana onder de loep. De uitkomst: de methode van de Wilde Ganzen werkt.

‘Wilde Ganzen legde de lat hoog bij dit onderzoek en de resultaten zijn positief: bijna acht van de tien projecten (78 procent) staan tien jaar later nog!’, vertelt Kinsbergen. ‘En zeven van de tien projecten functioneert nog steeds goed of zelfs beter dan gepland. Zoals een middelbare school in Kenia. Het doel was om 300 studenten onderwijs te bieden, maar nu, tien jaar later, heeft de school een belangrijke regionale functie en gaan er 600 leerlingen naar school.’

Gesprekken met lokale bevolking
Er zijn twee onderdelen gemeten: of het project nog bestaat en of het nog goed functioneert. Bijvoorbeeld: staat de kliniek er nog en wordt er nog steeds goede zorg gegeven? Sara: ‘We hebben inspirerende gesprekken gehad met de lokale organisaties die het project uitvoeren. Schooldirecteuren, docenten, artsen, verpleegkundigen, waterdeskundigen, leerlingen, ouders, patiënten - iedereen deelde ervaringen.’

Waarom het soms níet lukte
Tachtig procent succes dus. Maar hoe zit het met die overige 20 procent? ‘Succes is niet alleen een geval van goed management. En niet alles is voorspelbaar. Er zijn veel factoren die meespelen waar je geen invloed op hebt. Wat dacht je van natuurrampen? Een overheid die beloftes niet nakomt? We hebben onderzocht of het niet slagen van een project te maken had met de projecteigenschappen, zoals bestaansduur, budget, thema en type project. Hierin konden we geen patronen ontdekken. Dit laat de complexiteit van internationale samenwerking zien.’ Welke redenen zijn er wel gevonden?

  • De lokale projecteigenaar is niet meer werkzaam bij de organisatie en de nieuwe eigenaar heeft de plannen gewijzigd.

  • De overheid heeft zich teruggetrokken of heeft de regels veranderd en het project kan daar niet aan voldoen.

  • De relatie met de Nederlandse partner bestaat niet meer en het is de projecteigenaar niet gelukt om op eigen kracht verder te gaan.


  •  

Structurele verbetering
Dat is een van de redenen waarom lokale mensen worden getraind, zodat ze zelf verder kunnen. Ook heeft de stichting het programma ‘Change the game’ ontwikkeld, dat mensen helpt om ter plekke financiële middelen te vinden. ‘Met dit soort activiteiten wordt de armoedebestrijding structureler en dat vind ik erg goed’, zegt Kinsbergen. ‘Wel is er nog veel te winnen op het gebied van lokaal eigenaarschap. En waar ik vooral de uitdaging zie is in het proberen aan te pakken van de oorzaken van armoede. Dus niet alleen een oplossing bieden voor de gevolgen ervan. Bijvoorbeeld als kinderen met een beperking niet geaccepteerd worden, kun je een opvangcentrum voor ze bouwen, maar je kunt daarnaast ook strijden voor een andere houding ten aanzien van gehandicapten. Mijn aanbevelingen zijn dan ook: het verder vergroten van lokaal eigenaarschap en het nog meer aanpakken van de problemen bij de bron.’

Lees ook de samenvatting van het onderzoeksrapport.