Nederlanders vinden kosten goede doel nog steeds het belangrijkst

4 oktober 2016
Nieuws | | Governance & Finance

De drie onderwerpen die Nederlanders het belangrijkst vinden bij goede doelen zijn alle van financiële aard: op een gedeelde eerste plaats staan de hoeveelheid geld die goededoelenorganisaties besteden aan kosten voor de eigen organisatie en de hoogte van salarissen voor de directie; op de derde plaats staat het besteden van geld aan de doelen waarvoor giften zijn gedaan. Dit blijkt uit vragen van TPS/NIPO aan ruim 2000 donateurs die toezichthouder CBF liet meelopen in het tweejaarlijkse onderzoek 'Geven in Nederland'.

In het longitudinale onderzoek Geven in Nederland 2017 (over geefjaar 2015) zijn op verzoek en in overleg met het Centraal Bureau Fondsenwerving vragen gesteld aan een representatieve groep Nederlanders over de wijze waarop het toezicht op goededoelenorganisaties ingevuld zou moeten worden. De onderzoekers stellen: 'Met de gegevens uit het opinieonderzoek ontstaat een beeld van de opvattingen van het Nederlands publiek. De overheid kan inzichten over deze opvattingen in overleg met de sector filantropie gebruiken bij de nadere invulling van het validatiestelsel.'

Top drie
In het onderzoek onder huishoudens zijn 2003 respondenten ondervraagd via TNS/NIPO. Zij kregen vijf maal twee onderwerpen te zien, waarbij telkens de vraag was welke van de twee onderwerpen zij het belangrijkste vonden. Het toeval bepaalde welke onderwerpen zij in welke volgorde en in welke combinaties beoordeelden. Hierdoor kan bepaald worden welke onderwerpen Nederlanders het belangrijkste vinden. De top drie wordt gevormd door financiële zaken. Op een gedeelde eerste plaats staan de hoeveelheid geld die goededoelenorganisaties besteden aan kosten voor de eigen organisatie en de hoogte van salarissen voor de directie; op de derde plaats staat het besteden van geld aan de doelen waarvoor giften zijn gedaan. Deze drie onderwerpen vinden Nederlanders met afstand het belangrijkste. Relatief onbelangrijk vinden Nederlanders regels over het betrekken van belanghebbenden, het publiceren van de samenstelling van het bestuur en de werving van nalatenschappen.

De top tien ziet er als volgt uit:
1: 74%: de hoeveelheid geld die goededoelenorganisaties besteden aan kosten voor de eigen
organisatie;
2: 74%: de hoogte van salarissen voor de directie;
3. 71%: het besteden van geld aan de doelen waarvoor giften zijn gedaan;
4. 55%: de kosten die goededoelenorganisaties mogen maken voor het werven van inkomsten;
5. 50%: het meten van de verbetering die de goededoelenorganisatie brengt in de situatie van de
doelgroep;
6. 47%: beveiliging van mijn persoonlijke informatie (NAW-gegevens);
7. 45%: het in kaart brengen van risico’s voordat een goededoelenorganisatie een activiteit begint;
8. 32%: het betrekken van mensen (donateurs, begunstigden, vrijwilligers) van buiten de organisatie
bij het beleid;
9. 28%: het publiceren van informatie over wie er in het bestuur van de organisatie zit;
10. 26%: de manier waarop goededoelenorganisaties mensen benaderen over het geven door middel
van testament of legaat.
 
Veel en weinig vertrouwen
De onderzoekers melden dat de volgorde van de top drie waarin Nederlanders deze onderwerpen belangrijk vinden enigszins verschilt tussen degenen die veel en weinig vertrouwen hebben in goededoelenorganisaties. Respondenten die veel (27%) of erg veel vertrouwen (1%) hebben in goededoelenorganisaties vinden regels over de organisatiekosten het belangrijkste, gevolgd door de doelbesteding en de hoogte van salarissen van de directie. Respondenten die weinig (22%) of geen (7%) vertrouwen hebben in goededoelenorganisaties vinden de hoogte van salarissen het belangrijkste, gevolgd door organisatiekostenen de doelbesteding. Een zelfde verschil in de top drie zien we als de respondenten die de effectiviteit van goededoelenorganisaties als laag inschatten vergelijken met de respondenten die de effectiviteit als hoog inschatten, of wanneer we de respondenten die het CBF-Keur zeggen te kennen (32%) vergelijken met de respondenten die het CBF-Keur niet zeggen te kennen (68%).
 
Welke toezichthouder?
Ook is in dit onderzoek de vraag gesteld aan de respondenten welke partij toezicht zou moeten houden op de naleving van regels in het validatiestelsel: 'Wie zou er volgens u moeten zorgen dat goededoelenorganisaties zich aan de regels houden?' Respondenten konden kiezen uit drie partijen of een andere partij noemen in een open vraag. Uit de reacties blijkt dat Nederlanders een duidelijke voorkeur hebben voor controle door een onafhankelijke instelling (63%). De Belastingdienst (18%) en de goededoelenorganisaties zelf (14%) volgen op grote afstand. Een klein deel van de respondenten (4%) noemde in de open antwoorden de overheid (soms ‘de regering’ of ‘het ministerie van Justitie’). Deze categorie was niet in de vragenlijst gegeven. Een nog kleiner deel van de respondenten noemde nog een andere partij, gaf een ander antwoord of wist het niet. 

Reactie CBF
CBF-directeur Roline de Wilde (foto) duidde deze laatste uitkomst als volgt: 'Ik hoor nog weleens dat de ANBI veel meer zou leven bij goededoelenorganisaties dan de erkenning door het CBF. Nu zie ik dat het grote publiek meer ziet in een onafhankelijke toezichthouder dan in bijvoorbeeld toezicht door de Belastingdienst. We zullen nog meer moeten laten weten dat die toezichthouder er is: het CBF.'
Het is echter niet duidelijk in hoeverre het CBF ook als onafhankelijke instelling wordt gezien door de ondervraagden, want de volgorde van voorkeuren wordt breed gedeeld onder Nederlanders: zij is hetzelfde onder respondenten die het CBF-Keur kennen en onder respondenten die weinig of geen vertrouwen hebben in goededoelenorganisaties. De populariteit van de verschillende partijen wijkt wel wat af: degenen die het CBF-Keur kennen zijn iets vaker voor toezicht door een 'onafhankelijke instelling' en degenen met een laag niveau van vertrouwen in goededoelenorganisaties zijn wat vaker voor toezicht door de Belastingdienst.
 
Ten aanzien van de top drie van belangrijkste onderwerpen voor donateurs, reageerde De Wilde: 'Het grote publiek wil nog steeds graag weten hoeveel geld er direct bij het doel terechtkomt, of de overhead niet te duur is en of de beloning van de directie binnen de perken blijft. Wie daar geen helder verhaal bij heeft, gaat nat. Die drie thema’s blijven de publieke achilleshiel van iedere organisatie.'
 
Impact wordt belangrijker
Over het belang van impact zei De Wilde: 'Impact krijgt wel steeds meer publieke belangstelling. Impact is al enige tijd hot binnen de sector. Het begint nu ook bij het brede publiek te leven. Dat vraagt om nog beter te kijken hoe we over prestaties communiceren; wat we concreet met het geld van de donateurs bereikt hebben. Toch verwacht ik dat mensen veel belang blijven hechten aan cijfers en percentages. Het vult elkaar aan in plaats van dat het een het ander vervangt.'
Onderzoeker Rene Bekkers is wat voorzichtiger: 'Dat donateurs het effect van hun donatie steeds belangrijker vinden kun je strikt genomen niet uit het onderzoek afleiden. We hebben slechts eenmalig de prioriteiten voor toezicht onder het publiek gemeten. Ik denk wel dat het zo is trouwens, de vraag naar impact wordt belangrijker.'
 
Kloof
De Wilde ziet nog wel een kloof tussen de heldere cijfers, percentages en richtlijnen die het publiek graag wil en de discussies binnen de sector: 'Onder goededoelenorganisaties wordt de laatste tijd ook naar kwaliteit gekeken. Mooi dat er zo veel geld direct naar de doelstelling gaat, maar ben je wel effectief in wat je doet? Welke impact hebben je activiteiten? We zullen het publiek beter moeten vertellen dat je aan een cijfer alleen niet zo veel hebt zonder de context te kennen.'
 
Methodologie:
Voor dit onderzoek heeft TNS/NIPO in de maand juli 2016 veldwerk gedaan. Deze respondenten namen deel aan de vragenlijst voor het onderzoek Geven in Nederland 2017 van de Werkgroep Filantropische Studies van de Vrije Universiteit Amsterdam. Het onderzoek GIN2017 wordt gefinancierd door het ministerie van Veiligheid en Justitie. De doelpopulatie van het onderzoek wordt gevormd door alle huishoudens in Nederland waarvan het hoofd 18 jaar of ouder is. De steekproef is getrokken door TNS/NIPO uit de pool van respondenten die beschikbaar zijn voor online onderzoek. Bij het samenstellen van de steekproef is uitgegaan van de respondenten die in juni 2015 hebben deelgenomen aan de extra meting voor OCW.‡
Van de 2701 respondenten die voor het onderzoek zijn uitgenodigd hebben 2003 respondenten de
vragenlijst volledig ingevuld. De respons is daarmee 74%.  De onzekerheidsmarge (het 95% betrouwbaarheidsinterval) voor de hier gerapporteerde cijfers ligt tussen de 2 en 3%.
 
►Voor een download van het volledige onderzoeksverslag: klik hier
 
2/2