Rien van Gendt (voorzitter SBF en FIN):Validatiestelsel weerspiegelt transformatie in denken over filantropie

Rien Van Gendt: altijd een heel groot voorstander geweest van een beweging van unenforced accountability - naar meer openheid tegenover je grantees.
Rien Van Gendt: altijd een heel groot voorstander geweest van een beweging van unenforced accountability - naar meer openheid tegenover je grantees.
24 september 2015
Nieuws | | Validatie & Toezicht

Rien van Gendt is behalve tijdelijk voorzitter van suprakoepel SBF tot november voorzitter van FIN, koepel van vermogensfondsen. Filanthropium vroeg hem vanuit beide hoedanigheden naar zijn visie op de voortgang van implementatie van het nieuwe validatiestelsel, waaraan Van Gendt belangrijke bijdragen heeft geleverd in de afgelopen jaren, onder andere in overleg met de overheid. Een vraaggesprek over de delicate balans tussen gemeenschappelijkheden en eigenheden in het heterogene speelveld van de filantropie. ‘Het validatiestelsel is er niet alleen om de bullies in de filantropieklas te straffen. De drivers hebben niet alleen te maken met herstel van geschonden publieksvertrouwen. Het is echt breder.’

Filanthropium: Voor veel sectorgenoten is ‘het validatiestelsel’ nog steeds een complex dossier. Het gevaar bestaat dat het vooral een technocratische casus blijft van goed ingevoerde vergadertijgers en niet een ding van onze sector zelf. Wat is voor u nu eigenlijk de essentie?
Van Gendt: ‘Voor mij is het vertrekpunt voor alles het Convenant uit 2011. Daarin gaat het, los van allerlei belangrijke zaken als ‘lokale fondsen’, ‘de projectencarrousel’ en ‘innovatieve financieringsvormen’ uiteindelijk om twee kernzaken.
In de eerste plaats dat de sector in brede zin betrokken wordt bij nieuwe wet- en regelgeving die op ons afkomt, en daarin mede kan sturen. Zoals de Successiewet, de algemene Wet op de Rijksbelastingen, de Geefwet, enzovoort. Wij zitten nu in Den Haag aan tafel en dat is veel beter dan na afloop dingen proberen te repareren, zoals dat nog wel het geval was bij de ANBI-regelgeving.
In de tweede plaats is er als onze tegenprestatie dat de sector zelf meer openheid betracht naar de wereld om ons heen. Dat is het Validatiestelsel in brede zin. Dat heeft te maken met publieksvertrouwen, en dat thema wordt geprovoceerd door allerlei incidenten. Maar het is breder dan dat. Het heeft te maken met een ontwikkeling dat de filantropiesector als geheel belangrijker begint te worden. We worden groter. Er komen nieuwe, vaak omvangrijke fondsen bij. We zien een brede discussie die zich ontwikkelt van het financieren van de wipkip in de speeltuin naar de speeltuin zelf als ontmoetingsplek en plaats van maatschappelijke integratie. Je ziet dat de sector zelf meer interesse toont om zich bezig te houden met de root causes, de fundamentele vraagstukken. Dat weerspiegelt een enorme transformatie in denken. Dat alles leidt ertoe, nog los van publieksvertrouwen en incidenten, dat er ook van buitenaf met een veel grotere belangstelling wordt gekeken wat onze sector doet. En daar willen we als sector ook aan tegemoetkomen.’

Filanthropium: U trekt het dus breder dan de primaire behoefte van met name de grote fondsenwervende instellingen om het validatiestelsel te zien als oplossing voor een (vermeend) tanend publieksvertrouwen, met de wettelijke zegen van de overheid.
Van Gendt: ‘Dat ik het breder trek dan alleen de bullies in de klas te kunnen straffen, heeft niet alleen te maken met het feit dat de sector naast fondsenwervende instellingen ook de vermogensfondsen en kerken bevat. Als ik het nu, in mijn hoedanigheid als FIN-voorzitter, toespits op de vermogensfondsen, dan heb ook ik zitten worstelen met de vraag ‘Wat is nu de interne drive van ons soort fondsen om überhaupt positief te staan tegenover een validatiestelsel? Wat hebben wij daarmee te winnen? En zou ik daar ook de leden van de FIN warm voor kunnen krijgen?’
Het antwoord dat ik geef is: dat heeft alles te maken met het feit dat er in de sector de bereidheid en de interesse is om je bezig te houden met de fundamentele en complexe vraagstukken van de samenleving. Dit soort vraagstukken kun je alleen maar agenderen en oplossen in partnership met anderen. En dat veronderstelt al dat je transparant bent over wat je doet. Er is een behoefte om ook de kwaliteit van projecten en voorstellen te verhogen. Er zijn dus een heleboel intrinsiek relevante ontwikkelingen die maken dat zo’n validatiestelsel ook voor niet-fondsenwervende instellingen van belang is. En dat heeft alles te maken met ‘leren’ en ‘verbeteren’. Dus nee: de drivers hebben niet alleen te maken met herstel van geschonden publieksvertrouwen. Het is echt breder.’

Filanthropium: Tot zover de gemeenschappelijke driver. Nu de heterogene werkelijkheid van een sector die eigenlijk geen sector is, maar een patchwork van zeer uiteenlopende maatschappelijke initiatieven.
Van Gendt: ‘Natuurlijk zit daar de spanning. Waar zit de gemeenschappelijkheid en waar de differentiatie? Wat we steeds hebben willen vermijden is dat je aan het eind van de dag drie parallelle systemen hebt voor fondswervende instellingen, kerken en vermogensfondsen. En het is dus blazen en meel in de mond houden tegelijk, en zoeken naar de gemeenschappelijkheden. En die vind je bij een gedragscode (de Code Goed Bestuur), in de gemeenschappelijke kernwaarden die ten grondslag liggen aan de sector; die te maken hebben met de onafhankelijkheid en de integriteit. Dus je vertrekt vanuit gemeenschappelijke kernwaarden en van daaruit wil je differentiatie toestaan.’

Filanthropium: Als een gedragscode de gemeenschappelijkheid uitdrukt, zou je die code dan door de overheid wettelijk moeten laten autoriseren?
Van Gendt: ‘Nee. Een gedragscode is veel te uitgebreid om die algemeen verbindend te verklaren. Omdat je daar ook elementen in opneemt die zich minder makkelijk laten controleren, maar die je wel benoemd wilt hebben. Niet de gedragscode moet algemeen verbindend verklaard worden, maar de normen waaraan je wilt toetsen. En die normen kun je ontlenen aan de gedragscode. Je moet de gedragscode van SBF zelf eigenlijk meer zien als een moreel kompas, waar de sector zich vrijwillig aan zou moeten onderwerpen. Dat morele kompas bestaat uit algemene kernwaarden, ongeacht de ‘filantropische bloedgroep’ en uit een uitwerking naar drie gedragscodes voor de bloedgroepen ‘fondsenwervende instellingen’, ‘vermogensfondsen’ en ‘kerken’. Dan zie je daar al de eigenheden naar voren komen.’

Filanthropium: En waar uit zich die eigenheid in, specifiek voor wat betreft de vermogensfondsen?
Van Gendt: ‘In dingen die nu voor vermogensfondsen in de bestaande regelgeving soms helemaal niet toepasbaar zijn. Bijvoorbeeld als je kijkt naar het ANBI-criterium ‘gij zult niet oppotten’. Dat is een idiote redenering met betrekking tot vermogensfondsen. Je zult dus steeds moeten kijken waar de verschillen liggen. Als je kijkt naar governance bijvoorbeeld, dan is het bij de vermogensfondsen heel natuurlijk dat familieleden, die zelf geld inbrengen, ook betrokken zijn bij een bestuur. Als maar overheerst dat het algemeen nut voor ten minste negentig procent gediend is. De rol van families in besturen van familiestichtingen is natuurlijk een heel andere dan bij private vermogensfondsen of fondsenwervende instellingen. Kijk, die eigenheid van de drie ‘bloedgroepen’ probeer je neer te leggen in een gedragscode. Daar is heel lang aan gewerkt. Alle drie de bloedgroepen hebben er nu een. We zijn het nu nog aan het finetunen, omdat wij als FIN hebben gezegd: kijk ook nog eens scherp naar de formuleringen die wij hebben gebruikt, dan kunnen anderen daar ook hun voordeel mee doen.’

Filanthropium: Zoals?
Van Gendt: ‘Een voorbeeld: het generieke begrip ‘scheiding van toezicht en bestuur’. Als je kijkt naar de praktijk, van zowel fondsenwervende instellingen als vermogensfondsen, dan is viervijfde van de leden van de VFI maar ook van de FIN, dermate klein, dat je in de praktijk een one tier systeem hebt. Je hebt vaak geen apart toezicht systematisch en institutioneel gescheiden van besturen. Je kunt dat wel als een ideaal formuleren, maar misschien moet je de formulering anders kiezen. En dat hebben wij als vermogensfondsen ook gedaan en volgens mij zou dat ook zinvol kunnen zijn voor fondsenwervende instellingen: het gaat niet om institutionele, maar om functionele scheidingen. In een one tierssyteem van een werkend bestuur moet je uiteraard wel een vierogenprincipe hebben: het gaat om checks & balances. Een voorbeeld: in een klein bestuur waarin de penningmeester verantwoordelijk is het voor het beleggingsbeleid, plaatst deze zich op het moment dat in een bestuur het beleggingsbeleid besproken wordt, even aan de zijkant en houden zijn collega’s toezicht op hem. Dat is ook de reden dat in kleine besturen wordt gewerkt met een kascommissie of een subsidiecommissie: men houdt toezicht op elkaar omdat een two tierssyteem in de praktijk domweg niet mogelijk is.’

Filanthropium: of te duur wordt.
Van Gendt: ‘Inderdaad. Wij hebben gezegd dat het validatiestelsel er niet toe mag leiden dat je administratieve kosten buitenproportioneel worden zodat je het kind met het badwater weggooit. Ik weet nog van de eerste discussie over de gedragscode, toen het two tiersysteem op tafel lag, dat een van de kleine leden opstond en zei: ‘Wij geven jaarlijks €60.000 weg. Als wij nu €8.000 moeten besteden aan een gescheiden systeem dan zijn we toch helemaal verkeerd bezig?’
Een en ander betekent dat wij zijn uitgekomen op een drempelregeling die uitgaat van €150.000 aan bestedingen (daaronder hoef je het validatiestelsel niet te volgen). Dit betekent voor vermogensfondsen dat je een vermogen moet hebben van €3,5 tot €4 miljoen, uitgaande van een gemiddeld rendement van zo’n 4 procent.


Filanthropium: Dus samenvattend. Er is de gedragscode, het morele kompas, geldend voor iedereen, en de concrete, gedifferentieerde uitwerkingen in gedragscodes voor de bloedgroepen. Daaraan ga je de normen ontlenen aan de hand waarvan je toezicht wilt uitoefenen en die normen ga je algemeen verbindend laten verklaren door de overheid. De overheid wil dat doen, maar wil ook weten of daar draagvlak voor is in de sector? Hoe is dat bij de FIN-leden?
Van Gendt: ‘De Algemene Ledenvergadering van de FIN heeft hier met één of twee tegenstemmen vrijwel unaniem voor gekozen. Dat draagvlak maakt het voor de overheid aantrekkelijk om met die algemeen verbindendverklaring te gaan werken. Het is net als bij een CAO waarvan je ziet dat er voldoende draagvlak voor is.’

Filanthropium: Maar is er voldoende vertrouwen in betrouwbare overheid? De Haagse politiek is een windvaan. Is er uiteindelijk wel een Kamermeerderheid?
Van Gendt: ‘De Haagse politiek is volatiel. Ik kan me echter niet aan de indruk onttrekken dat ook voor de Kamer een algemeen verbindendverklaring aantrekkelijk is, want als je dat niet zou doen, dan zou er vanuit de overheid ook geen inzicht meer zijn in de sector. Een groot deel zou zich aan toezicht kunnen onttrekken en dat zal zeker niet tegemoetkomen aan het publieksvertrouwen en publieksbelang. Ik kan me wel nog een discussie voorstellen over de vorm waarin je de algemeen verbindendverklaring regelt: via een aparte wet of door een ANBI-criterium toe te voegen in de trant van ‘gij zult uzelf registreren bij een centraal informatiepunt’. Ik denk dus dat er te veel eigenbelang is aan de kant van de overheid om een vorm van algemeen verbindendverklaring tegen te houden.’

Filanthropium: Hoe verhouden de erkenningscriteria van dit validatiestelsel zich nu tot de huidige ANBI-criteria? Ook in het nieuwe stelsel behoudt de fiscus immers haar autonomie?
Van Gendt: ‘Eerder pleitte de Commissie De Jong voor een separate autoriteit, een lichaam om toezicht te houden en dat vervolgens bij erkenning door die autoriteit automatisch een ANBI-status zou worden toegewezen door de fiscus. Dat was voor de fiscus echt een hele brug te ver. Het zijn dus twee dingen die naast elkaar blijven bestaan, maar die wel op een intelligente manier aan elkaar gekoppeld zullen zijn.’

Filanthropium: Nog even terug naar die normen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ‘binaire’ of ‘harde normen en zogenoemde ‘reflectieve’ of ‘zachte normen’. Die laatste typen normen kunnen natuurlijk niet algemeen verbindend worden verklaard. Hoe zit dat bij de vermogensfondsen?
Van Gendt: ‘De vorm van modern toezicht die ons voor ogen staat in het nieuwe validatiestelsel mag niet alleen een afvinklijstje worden. Het gaat er ook om dat er een leercurve is, dat je je kunt verbeteren en verder professionaliseren. Wij hebben als vermogensfondsen een viertal reflectieve normen geformuleerd: 1. zijn jouw daadwerkelijke activiteiten in lijn met de missie van je foundation? (je ziet immers vaak mission drift); 2. Hoe output-georiënteerd ben je? hoe doeltreffend ben je? Wat doe je zelf om dit te monitoren en te verbeteren, ook al weten we dat niet alles gemeten kan worden?; 3. vermogensbeheer: hoe gaat een vermogensfonds om met de beleggingskant?; wat zijn de rendementsverwachtingen t.o.v. de risicotolerantie? in wat voor producten gaat men zitten en kent men die producten ook goed? in hoeverre gaat men in het buitenland beleggen en hoe gaat men dan om met valutarisico’s? beheer je zelf of laat je dit doen?; en 4. governance: zijn er termijnen?, evaluatiemomenten?, werk je met commissies?, heb je scheiding van toezicht en bestuur?, hoe organiseer je het vierogenprincipe als je het niet hebt?
Het is evident dat je dit soort reflectieve normen niet algemeen verbindend kunt laten verklaren.’

Filanthropium: Maar ook voor de vermogensfondsen blijven er toch wel binaire normen?
Van Gendt: ‘Zeker, die afvinkbare normen zullen voor de fondsenwervende instellingen weliswaar wat pregnanter zijn dan bij de vermogensfondsen, maar die zijn ook voor ons belangrijk. Die binaire normen lopen voor een deel parallel met de ANBI-eisen, maar niet met alle en niet een-op-een, want er zijn zoals eerder gezegd ook ANBI-eisen die voor vermogensfondsen nergens op slaan. En dit is nu de goede gelegenheid om daar iets aan te doen: oppotten – hiervoor al genoemd - , maar ook het belonen van bestuurders, dat volgens de vermogensfondsen helemaal niet noodzakelijkerwijs moet liggen op het niveau van vacatiegelden, maar gewoon een redelijke beloning in verhouding tot de verantwoordelijkheden die men heeft. Dan gaat het dus – in populaire termen - over die ‘strijkstok’. Overigens iets wat door de fiscus de facto al is geaccepteerd omdat ze uitgaat van maatwerk. De formulering voor ons van die binaire normen ontleend aan die gedragscode, loopt voor een deel parallel aan de ANBI-criteria. Daar heeft de FIN een tiental normen benoemd en die gaan we nu uitwerken.’

Filanthropium: Het toezicht op de normen mag de sector straks zelf organiseren. Bij de fondsenwervende instellingen is daarvoor het CBF aangewezen door VFI en – informeel – door IF. Maar wie gaat toezicht houden op de normen voor de vermogensfondsen?
Van Gendt: 'Voor de fondsenwervende instellingen wordt dat inderdaad CBF-nieuwe-stijl, maar wij als vermogensfondsen hebben gezegd: wij komen met een eigen ‘stichting toezicht vermogensfondsen’. De reden daarvoor is dat de kwetsbaarheid voor de gehele sector toch voornamelijk zit bij de fondsenwervende instellingen: daar doen zich de discussies voor over publieksvertrouwen, daar zal ook de druk om steeds weer opnieuw te kijken naar de normen het grootste zijn.’

Filanthropium: De vermogensfondsen hebben geen zin om zich hierin mee te laten slepen.
Van Gendt: ‘Dat niet alleen. Ook zullen onze instrumenten anders zijn, vooral - zoals hiervoor al uiteengezet - omdat wij naast de binaire juist en vooral ook bezig gaan met de reflectieve normen. Die nieuwe stichting zal kijken naar beide normen. Naar de reflectieve normen door middel van visitaties: het is een ander systeem.’

Filanthropium: Hoe gaan jullie dat organiseren?
Van Gendt: ‘We zijn nu bezig om het businessmodel uit te werken van deze stichting, en willen daar voor wat het binaire deel betreft ook bij betrekken welke rol eventueel door de accountantskantoren kan worden gespeeld.’

Filanthropium: Dus de differentiatie gaat zich nu ook manifesteren in verschillende toezichthouders? Hoezo één validatiestelsel?
Van Gendt: ‘Niet te snel. Hier komt ook de nieuwe, aangescherpte rol van de SBF kijken. Van een suprakoepel zullen we ons gaan transformeren naar een meer wendbaar dwarsverband met een roulerend voorzitterschap, waarbij het accent meer komt te liggen op de aangesloten brancheorganisaties. De SBF is het dak op de sector en zal zich meer en meer gaan focussen op de twee belangrijkste punten van het convenant: fiscale wet- en regelgeving en het validatiestelsel. Bij de SBF komt het samen: daar gaan we kijken naar de dwarsverbanden. Dus ook in de verschillende vormen van toezicht: je moet van elkaar leren over de methodieken die elk volgt; ook dat wordt een belangrijke rol voor SBF voor de toekomst.’


Filanthropium: Wat is er over van de multistakeholderstichting van de Commissie De Jong?
Van Gendt: ‘Daar staan wij als SBF zeer kritisch tegenover. Departementen zien dat wij daar een punt hebben: het kan niet zo zijn dat je eerst twee jaar neemt om de gedragscode helemaal zo te krijgen dat het een code van de sector zelf is, draagvlak heeft en stimulerend is - nu een mooie balans tussen zelfregulering en overheidsregulering, van publiek (algemeen verbindendverklaring) en privaatrechtelijk (formuleren van de code, de normen en het toezicht daarop) - dan kun je je niet voorstellen dat je het ‘moving forward’ overlaat aan een aparte stichting die daarmee aan de haal kan gaan of zich laat leiden door allerlei discussies in de kamer.’

Filanthropium: Maar is het voorstel van de Commissie de Jong voor zo’n multistakeholderstichting formeel van tafel?
Van Gendt: ‘Het is formeel nog onderwerp van discussie, maar er zijn goede alternatieven die tegemoet komen aan dezelfde onderliggende gedachten om voor de toekomst te borgen dat normen veranderen en nieuwe normen zich aandienen. Daarin kunnen wij, in plaats van één normenstichting, uitkomen bij breed samengestelde commissies, die ook weer apart zijn samengesteld voor fondswervende instellingen en vermogensfondsen. Voor een commissie van fondswervende instellingen kan ik me voorstellen dat daarin niet alleen VFI- en IF-leden zitting hebben, maar ook publiek, of consumentenorganisaties. Voor de vermogensfondsen ook niet alleen FIN-leden, maar ook mensen uit bijvoorbeeld de wereld van de bestuurskunde.

Filanthropium: Of grantees.
Van Gendt: ‘Dat kan ik me heel goed voorstellen. Men weet dat ik altijd een heel groot voorstander ben geweest van een beweging van unenforced accountability (de ‘enforced accountability’ is de verantwoording naar boven, naar de overheid) - naar meer openheid tegenover je grantees. Om die stem te horen, lijkt mij een hele verstandige.
Maar niet een multistakeholdersplatform, zoals De Jong voorstelde, maar breed samengestelde, gedifferentieerde commissies, die dan bijvoorbeeld weer samenkomen onder regie van SBF. Maar wel in de wetenschap dat het werk van die commissies dicht zit bij het DNA van de drie bloedgroepen. En dat heb je niet als je het overlaat een ‘een stichting normen’.

Filanthropium: Worden alle normen ontleend aan de gedragscode, of kun je je ook voorstellen dat er normen zijn die je daarvan los formuleert?
Van Gendt: Die discussie speelt nu bij de achterban van VFI. Bij de FIN hebben we daar minder behoefte aan: daar ontlenen we de normen aan de gedragscode, want zouden wij normen tegenkomen die daaraan niet ontleend zijn, dan zouden we eerder geneigd zijn de gedragscode aan te passen. Denk aan de gehele discussie over maatschappelijk investeren, die in elk geval bij de vermogensfondsen zeer relevant is: hoe ga je dat nu vormgeven? Kom je met een BV die je hangt onder een stichting? Dat soort discussies over impact investing bij vermogensfondsen roept ook weer heel veel vragen op over governance. En ik kan me voorstellen dat je dat vertaalt in een norm waarbij je reflectief toezicht hebt. Dit is nou zo’n maatschappelijke ontwikkeling die niet vervat is in de huidige gedragscode, maar die wel degelijk relevant is. En daarin kan SBF een regisserende rol spelen, dunkt me.’

Filanthropium: Want impact investing is een trend die zich weinig aantrekt van de traditionele scheiding tussen type charitatieve organisaties, lees: branchevervaging.
Van Gendt: ‘Exact. Dit is precies een reden om SBF daarin een regisserende rol te geven. Overigens, toen ik zojuist sprak over de focus van SBF op fiscale wet- en regelgeving en validatiestelsel, noemde ik dat ook omdat, terugkijkend naar het convenant, een aantal zaken inmiddels is gerealiseerd in aparte institutionele vormgeving. Als je kijkt naar de gemeenschapsfondsen, is daar nu een aparte stichting met een eigen financieel traject.
SBF heeft vanuit het convenant gefunctioneerd als een lanceringsplatform. Ook de Maatschappelijke Alliantie Nederland van Steven van Eijck kun je zien in relatie tot het convenant. Een van de afspraken was immers om inhoudelijk te gaan samenwerken tussen overheid, fondsenwereld en bedrijfsleven. En je ziet dat MAN dat exact wil doen. Wat dat betreft kan SBF zich meer concentreren op de randvoorwaarden van de sector: nieuwe ontwikkelingen entameren. SBF gaat daarmee, zoals hiervoor uiteengezet, een nieuwe fase in.’

Filanthropium: Over de planning van het validatiesysteem. Waar staan de vermogensfondsen nu, bijvoorbeeld t.o.v. de fondsenwervende instellingen?
Van Gendt: ‘CBF en VFI zijn in een positie dat ze eigenlijk begin 2016 kunnen beginnen. Bij ons is dat anders, omdat wij helemaal niet de ervaring hebben gehad met een CBF-achtig toezicht.
In de stichtingsvorm die ons voor ogen staat, doemen allerlei vragen op: doe je het toezicht in eigen beheer, of laat je dat doen door geaccrediteerde instellingen onder de regie van een stichting toezicht vermogensfondsen? Wat is de rol van de accountantskantoren, wetende dat de accountant tegenwoordig niet alleen de jaarstukken doet, maar zich ook bezighoudt met risicoanalyses, assessments voor risicomanagement of duurzaamheid Daar kijken we nu naar.
Onze ALV heeft zoals gezegd ingestemd met onze voorstellen en de Code Goed Bestuur goedgekeurd; het uitwerken van de reflectieve normen in protocollen is in gang gezet. Ten aanzien van de binaire normen moeten we die concreter gaan formuleren zodat ze relevant zijn voor de verschillende soorten vermogensfondsen (groot, klein).
3/3