Congres Lokale Fondsen: ‘Verbinding’ is de sleutel, niet geld

Congres Lokale Fondsen: ‘Verbinding’ is de sleutel, niet geld
Congres Lokale Fondsen: ‘Verbinding’ is de sleutel, niet geld
12 juni 2014
Nieuws | | Vermogensfondsen

Bij het oprichten en draaiend houden van lokale fondsen, of ook wel gemeenschapsfondsen genoemd (‘community foundations’), is niet geld de succesfactor, maar het vermogen om binnen en buiten het fonds verbindingen te leggen met andere netwerken en partners. ‘De grootste bijdrage van lokale initiatieven zijn niet de middelen, maar de contacten die ze creëren!’ Dat was een van de lessen die de meer dan 400 aanwezigen gepresenteerd kregen tijdens een uitstekend georganiseerd congres op donderdag 5 juni in Utrecht.

Projectmanager Monique van Bijsterveld (foto) van de kersverse Stichting Lokale Fondsen Nederland had een programma vol vaart, discussie en relativering neergezet in het hoofdkantoor van gastheer Rabobank in Utrecht. Voorafgaande aan het plenaire middagdeel was er al een ochtend vol workshops geweest voor bestuurders van (toekomstige) lokale fondsen en beleidsmakers. Het enthousiasme daarvoor verraadt een groeiende belangstelling voor het fenomeen ‘lokaal fonds’, al leek die er twee jaar geleden ook te zijn tijdens een congres in Delft. Helaas werd daarna weinig of niets meer vernomen van lokale fondsen en verdwenen ze vrijwel volledig van de radar. Intussen zijn er echter voorwaarden gecreëerd om zo’n dip te voorkomen. In de eerste plaats zijn er nu mensen, middelen en munten beschikbaar vanuit de onlangs opgerichte Stichting Lokale Fondsen Nederland om voor de komende drie jaar stevig aan het dossier te schudden. Met support van zowel de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie als overheid (BZK) lijkt er nu toch een serieuze poging om verder inhoud te geven aan het convenant ‘Ruimte voor geven’. De terugtrekkende overheid heeft er immers alle belang bij om de zelfredzaamheid van de burgers voldoende speelruimte te geven. De filantropiesector op haar beurt wil ervoor waken dat diezelfde burger niet de vanzelfsprekende, vervangende financier wordt van taken die de overheid zegt niet meer te kunnen financieren. Deze zogenoemde substitutiereflex wordt door het kabinet in alle toonaarden weersproken.

Plasterk houdt het kort
Minister Plasterk nam als gastspreker op het congres echter op voorhand niet alle argwaan weg. Zijn korte speech en dito aanwezigheid gaven niet iedereen het warme gevoel dat de minister zijn hart heeft verpand aan wat hij ‘een spannende ontwikkeling’ noemde: ‘U zit hier op een maatschappelijk zeer interessante golf’. Plasterk hield zijn gehoor voor: ‘We gaan de verzorgingsstaat echt niet vervangen door de participatiesamenleving, dat hebben de mensen verkeerd begrepen. Maar de participatiesamenleving geeft wel een andere stroom aan.’
Die andere ‘stroom’ verklaarde Plasterk vanuit een drietal tendenzen. ‘Oude arrangementen van gemeenschapszin zijn geprofessionaliseerd en in schaal vergroot. Ze zijn ooit begonnen als burgerinitiatief (denk aan woningcorporaties, verzekeraars en pensioenfondsen).’
Het proces van ‘verstatelijking’ van de non profit-sector waarop de minister doelde is een trend ‘die we niet romantisch moeten keren.’ Schaalvergroting en professionalisering hebben volgens Plasterk ook voordelen: ‘Daardoor komt er nieuwe ruimte voor burgerinitiatief om vanonderop weer te kunnen evolueren. Vooral omdat burgers mondiger en gemiddeld hoger opgeleid zijn.’
‘De overheid kan echter niet alles meer oplossen voor de mensen’, aldus Plasterk. Daarom juicht de minister de vorming van lokale fondsen toe: ‘In de Stichting Lokale Fondsen Nederland komen twee dingen samen: liefdadigheid en burgerparticipatie.’

Nieuw convenant
Steven van Eijck, voorzitter van de SBF en mede-presentator van het congresprogramma, voegde daar vanuit de sector aan toe: ‘Er moet ruimte voor geven geschapen worden. We zijn op weg naar het volgende convenant met de overheid, dat we na de zomer hopen te tekenen. Waarop moeten we ons concentreren? De politieke beweging naar meer decentralisatie maakt dat we steeds meer discussies op lokaal niveau gaan voeren. Dat doen we tegen de achtergrond van kabinetsakkoorden die vooral de randvoorwaarden schetsen. Het ‘veld’ krijgt daardoor meer gelegenheid zelf invulling te geven. Van die effecten moeten wij gebruik gaan maken. Wat kunnen wij lokaal voor elkaar maken? Die effecten willen wij als SBF mede aanjagen.’

Vertekening in de cijfers
Het korte onderzoekje dat gepresenteerd werd naar de huidige, bekende lokale fondsen biedt nog weinig houvast. Met ruim dertig lokale fondsen – waarvan minstens de helft nog in staat van oprichting – valt er weinig te zeggen. Zo ligt de gemiddelde gift nu op 2.400 euro; zijn er gemiddeld 28 vrijwilligers bij een lokaal fonds betrokken en is er een gemiddeld vermogen van drie ton. Dat laatste lijkt een extreme vertekening door de invloed van het als ‘oudst bekende lokale fonds’, het Texel Fonds, dat inmiddels ruim acht ton in kas heeft.

Winsemius pleit voor ‘verbinders’
Dat geld niet het grootste goed van een lokaal fonds is, maakte daarna gastspreker Pieter Winsemius duidelijk. Winsemius-watchers hoorden hem in Utrecht niets nieuws zeggen, maar de crux van zijn boodschap over burgerkracht blijft onveranderlijk boeiend.
‘Burgers kunnen en willen ontzettend veel’, betoogde Winsemius, ‘maar het moet passen bij hun behoeften. En vooral: er moeten ‘trekkers’ zijn, ‘verbinders’.’
‘Makelaars’ en ‘verbinders’ zijn volgens Winsemius voor lokale fondsen waarschijnlijk veel belangrijker dan geld: ‘De grootste bijdrage van lokale initiatieven zijn niet de middelen, maar de contacten die ze creëren!’ Het gaat volgens Winsemius in toenemende mate om het ‘aan elkaar spijkeren van overlappende netwerken’. Want met die eigen netwerken kunnen burgers in de meeste gevallen goed zelf uit de voeten. Voor een buurtbarbecue heb je geen professionele hulp van buitenaf nodig, maar voor gecompliceerde gevallen moeten lokale fondsen wel verbinding leggen met de professionals in zorg, onderwijs en welzijn. Winsemius: ‘Het wordt pas echt spannend als je directe frontlijnsteun nodig hebt. Het is echt onzin dat je de billen van de buurman af moet vegen. Dat is werk voor de professionals.’ De ultieme toets voor lokale fondsen is volgens Winsemius daarom de bekende ‘stapelingsproblemen’: kwetsbare mensen die in een bijna onontwarbare keten van oorzaak en gevolg in de problemen zijn geraakt: slechte schoolpresaties, criminaliteit, gebroken gezinnen, slechte huisvesting en grote eenzaamheid. Winsemius: ‘Hoe bereik je die mensen? Ze slippen vaak door het net omdat de overheid zich steeds meer op haar ‘kerntaken’ terugtrekt, terwijl er juist behoefte is aan multidisciplinaire frontlijnteams!’

De kunst van het loslaten
Winsemius hield zijn gehoor voor dat het gaat om een goede balans: de burger moet zelf geen te grote broek aantrekken als gespecialiseerde hulp noodzakelijk is. Tegelijkertijd moeten overheden ook durven loslaten: daar waar burgers hun eigen broek prima kunnen ophouden, moet de overheid op afstand blijven. De kunst van het loslaten: ‘Je kunt natuurlijk het huiswerk van je kinderen doen, dan weet je dat het goed gebeurt. Maar voor de kinderen zelf schiet het niet op.’

Taante houdt zaal bij de les
De entreact van Jetty Mathurin was een regelrechte programmavondst. De Nederlandse cabaretière, presentatrice, actrice, columniste en logopediste van Surinaamse afkomst bracht door een van haar bekendste en hilarische karakters –‘Taante’ – het congrespubliek terug tot de naakte essentie van lokale betrokkenheid. Niet alleen maakte zij gehakt van de eerder getoonde definitie van lokale fondsen (bijna een halve roman, die daardoor eerder de zwakte dan sterkte van lokaal initiatief benadrukt), maar ook liet zij de gehele zaal opstaan en voelen dat ‘lokaal’ vooral gaat om liefde voor de medemens en betrokkenheid bij iedereen die op je ‘erf’ woont.

Veel praktische vragen
Tussen droom en daad van een lokaal fonds staan echter allerlei praktisch bezwaren die voor slechts een klein deel aan de orde kwamen in een afsluitende discussie met enkele gasten. Marja Ruigrok, gemeenteraadslid van Amsterdam vertelde kort over het Fonds voor Oost, onder andere opgericht met steun van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Voorzitter Jan Beijert mocht, net als twee jaar geleden, vertellen over het succes van zijn Texel Fonds (‘vertrouwen is het woord dat bij lokale fondsen hoort’), terwijl Jan Romme - directeur Nationaal Ouderenfonds – en Ronald van der Giessen – directeur Oranje Fonds - vooral vertelden over de steun die hun landelijke organisaties bieden om lokale initiatieven te ondersteunen.
De zaal zat echter vooral met praktische vragen: hoe zet je een lokaal fonds op poten? Hoe kom je aan geld? En hoe ga je dit besteden en betrek je de omgeving erbij?

Delen is het nieuwe hebben
Er bleek geen eenduidig recept. Ronald van der Giessen: ‘De meeste projecten hebben geen behoefte aan geld! Een kopje koffie drinken met je buurvrouw kost immers niets. Als wij initiatieven willen ondersteunen, moeten we eerst weten wat de lokale wensen zijn. Daarna is het maatwerk.’
Ook aan de orde kwam de vraag of lokale fondsen niet kannibaliseren op bestaande initiatieven. Beijert bezwoer: ‘We zijn geen concurrenten van andere fondsen die lokaal actief zijn.’ Discussieleider Steven van Eijck: ‘Domeindenken is hier uit den boze’. Marja Ruigrok: ‘Het gaat om delen. Delen is het nieuwe hebben.’

Keukentafelsessies
De discussie maakte duidelijk dat er voor het nieuwe projectbureau van de Stichting Lokale Fondsen Nederland veel werk aan de winkel is. Vooral omdat er geen eenduidige succesrecepten bestaan. Monique van Bijsterveld: ‘We gaan daarom de komende drie jaar het land in en schuiven bij u aan de keukentafel aan. Dat is namelijk de plek waar we met elkaar oplossingen kunnen bedenken. Niet vanuit een ivoren projectbureau in Den Haag. We streven naar een verdubbeling van het aantal lokale fondsen volgend jaar (nu 38). Er is werk aan de winkel!’

Voor vier lokale fondsen was er direct boter bij de vis. Corien Bosch overhandigde als bestuurslid van de Stichting Lokale Fondsen Nederland twee cheques aan ‘Kamper Kracht’ en het ‘Einhoven Fonds’; en in haar hoedanigheid als medewerker van het Haagse Fonds1818, een van de founding fathers van de Stichting Lokale Fondsen Nederland, ook nog eens cheques voor het Bezuidenhout Fonds en het Teijlingen Fonds.

Lees ook het interview met Pierre van Hedel, voorzitter Stichting Lokale Fondsen Nederland: klik hier.

Meer info over de Stichting Lokale Fondsen Nederland: klik hier.