Over de grenzen van toezicht

18 mei 2010
Nieuws | | Validatie & Toezicht

Het CBF: never a dull moment. De verhouding van de toezichthouder met de sector is er traditiegetrouw een van haat-liefde. De liefde is verbonden met het lakzegel van vertrouwen voor gevers en samenleving; de haat richt zich tegen de al dan niet vermeende hoge kosten en de tsunami aan administratieve rompslomp. Zelfs nu er voor de kleinere organisaties een lichter Certificaat is ontwikkeld, vecht het CBF tegen haar imago van de ietwat autistische regelneef die alleen oog heeft voor de grote fondsenwervers binnen de VFI. En de oude monopolist moet tot overmaat van ramp sinds vorig jaar ook nog eens een concurrerend keurmerk (KGD) naast zich dulden. Hoog tijd dus voor een diepgaand gesprek met directeur Adri Kemps over de worstelingen van een toezichthouder.

Voordat we vooruitblikken, wil ik graag eerst stilstaan bij de Hoekse en Kabeljauwse twisten over een tweede keurmerk, het Keurmerk Goede Doelen. Sommigen menen dat dit KGD mede is ontstaan door de starre en inflexibele opstelling van de keurmerkmonopolist CBF. Ik geloof dat niemand blij is met twee keurmerken. Hoe is het zover gekomen?


AK: "Iedereen in dit land is vrij om een keurmerk te beginnen. Over de uitgangspunten daarvoor kun je echter fundamenteel van inzicht verschillen. Voorop staat dat het CBF werkt volgens de uitgangspunten van de Raad voor Accreditatie. Dat is de enige onafhankelijke, Nederlandse accreditatieorganisatie op publiek terrein. Zij stellen de regels vast voor je certificeringsschema. Dat betekent dat het CBF haar toezicht wil borgen in het publieke belang op een wijze die voldoet aan de criteria van de RvA. Dat betekent dus niet: inzicht geven in de gegevens die anderen aanleveren en beoordelen. Daar zit een spanningsveld, want voor ons is het keurmerk geen doel op zich maar een middel van ons toezichtswerk. Dat is een belangrijk vertrekpunt Raad voor Accreditatie. Daarnaast zijn er verschillen in de criteria en wijzen van toetsen. Een ander belangrijk verschil met het KGD is het soort organisaties dat wij onder toezicht willen stellen: het CBF richt zich op kansspelbegunstigden en stichtingen of verenigingen die voor de realisering van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende doelstellingen door middel van fondsenwerving een beroep doen op de publieke offervaardigheid waarvoor geen tegenprestatie wordt verleend. "

En dat is de achterban van het ISF (initiatiefnemer KGD), die grotendeels bestaat uit maatschappelijke organisaties die ook aan werving van private fondsen doen, dus niet. Maar waarom is dat zo'n belangrijk verschil voor het CBF?

AK: "Lokale ziekenhuizen, zorginstellingen, sportorganisaties zijn wel maatschappelijke instellingen, maar als zodanig niet ingericht als fondsenwervende instellingen die voor het algemeen nut onder het publiek fondsenwerven. De introductie van de zogenoemde sbbi's (sociaal belang behartigende instellingen) naast anbi's is er niet voor niets. Dit is een maatschappelijk fenomeen in ontwikkeling dat in feite losstaat van het CBF. Het gaat hier over de verschuivende grenzen tussen wat in essentie een ‘goed doel' en wat een (maatschappelijk) ‘bedrijf' is. We zien dat de drie grootheden ‘overheid', ‘bedrijfsleven' en ‘civil society' elkaar zijn gaan overlappen: de overheid heeft een commerciële slag gemaakt en het bedrijfsleven is druk aan het mvo'en geslagen. Die grensvervaging maakt de noodzaak aan duidelijke criteria voor toezicht des te groter: je kunt moeilijk heel Nederland tot goed doel uitroepen. Er is wat mij betreft helemaal niks mis met je inzetten voor de fondsenwerving van een ziekenhuis, maar het CBF richt zich op fondsenwervende instellingen. Op het moment dat het CBF-Keurmerk gekoppeld wordt aan een ziekenhuis, werkt dat verwarrend voor het gevende publiek omdat dan niet duidelijk is welke activiteiten gecertificeerd zijn. En het feit dat wij ons toezicht willen beperken tot fondsenwervende instellingen die het algemeen nut beogen is geen principekwestie, het is ook omdat dit een ankerpunt in onze statuten is."

Maar wacht even. Dat klinkt wel erg formalistisch. Waarom pas je je statuten dan niet aan? De samenleving verandert toch ook? Een ziekenhuis dat een kinderkankerpaviljoen wil stichten met privaat geld, dat wil je toch faciliteren?

AK: "Vanzelfsprekend. Daar heeft het CBF op ingespeeld. Een school of een ziekenhuis dat besluit om een stuk privaat gefinancierd te krijgen, die kan daar een vriendenstichting voor oprichten. En daar heb je een onafhankelijk toezichthoudend bestuur voor nodig. Die moet erop toezien dat het geld uit fondsenwerving voor het algemeen nut wordt aangewend, en niet voor de reguliere bedrijfsvoering van de maatschappelijke onderneming.
De huidige crisis heeft het belang van scheiding van belangen dus alleen maar scherper gemaakt, juist om misbruik te voorkomen. In essentie is het kristalhelder: het geld moet gebruikt worden waarvoor het geworven wordt. De toezichthouder moet alleen met het belang van de gevers rekening houden en daarop toezien."

Was dit dan een echt struikelblok, omdat in de praktijk de directeur van het ziekenhuis ook de voorzitter van de vriendenstichting is?

AK: "Daar is een heel duidelijke regel voor: er moet een onafhankelijk bestuur zijn. Eenderde van het bestuur mag belanghebbende zijn. Tweederde dus niet."

Dat was dus een belangrijk struikelblok?

AK: "Ja. Wij hebben gezegd: laten we een onderzoek doen naar de kleinere organisaties in Nederland en kijken of die een onafhankelijk bestuur belangrijk vinden of niet. En wat bleek: ze vonden het heel logisch dat de onafhankelijkheid van bestuur geborgd blijft. Het begrip ‘goed doel' moeten we dus wel zuiver houden. En als je een zorginstelling, een wetenschappelijk onderzoeksbedrijf of een woningbouwcorporatie alsnog tot een ‘goed doel' wilt rekenen, dan moet je bij de Nederlandse wetgever zijn. Het CBF neemt hier dus een logisch, algemeen geaccepteerd standpunt in. Ook ter bescherming van de ‘echte' goede doelen, die wél aan de eisen voldoen."

Je maakt mij niet wijs dat het daarop gestruikeld is. Daar kom je als volwassen jongens en meisjes toch uit? Dat is ook de reactie van de nieuwe VFI-voorzitter Joop Daalmeijer: dat gedonder moet maar snel afgelopen zijn.

AK: "Dit was ook geen probleem toen we begonnen. Het scheidingscriterium was bekend bij het ISF en werd ook als zodanig geaccepteerd. Maar binnen het ISF is klaarblijkelijk een andere keuze gemaakt doordat men zich als legitieme brancheorganisatie wilde ontwikkelen en niet zozeer als kennis- en opleidingsinstituut. Dat is hun legitieme recht, dat ik niet betwist. Maar laten we wel wezen: het ISF is in lijn veranderd, niet het CBF. Na ons onderzoek onder de kleine organisaties zijn wij op deze lijn doorgegaan. Ik vind het derhalve betreurenswaardig dat het ISF ervoor gekozen heeft toch een eigen keurmerk te ontwikkelen waarin het kernpunt van onafhankelijk bestuur niet geborgd is. Ik vraag me dus ook af of de mensen die hiermee te maken hebben, dit aspect doorgronden. Misschien heeft het ook niets te maken met keurmerken, maar met een zich ontwikkelende organisatie die zich wil profileren als brancheplatform en belangenbehartiger. En tot dat laatste zijn ze - ik zeg het opnieuw - natuurlijk helemaal gerechtigd."

Er was toch ook kritiek op de hoge administratieve druk en de kosten: allemaal veel te zwaar voor kleine organisaties?

AK: "Het CBF-Certificaat voor kleine goede doelen dat wij uiteindelijk ontwikkeld hebben, heeft veel minder vergaande eisen dan voor grote goede doelen. We moeten immers niet vergeten dat met steun en op verzoek van de sector de Code Wijffels is vervlochten. Deze Code is een toezichtsregime met vergaande gevolgen voor fondswervende instellingen. Kleinere clubs kunnen daar gewoon moeilijk aan voldoen."

Beetje kip-ei, want de Code Wijffels is niet door 'de' sector voorgesteld, maar is door de VFI, de belangenbehartiger van de grotere fondsenwervers geïnitieerd, onder andere naar aanleiding van de salariskwestie. De VFI was en is in feite ‘eigenaar' van de Code Wijffels.

AK: "Niet alleen de VFI, maar ook de overheid heeft sterk aangedrongen op een functiescheiding tussen besturen en toezicht. Het CBF heeft Code en Keur vervlochten toen we al met klein certificaat bezig waren. Mede door de vraag van de overheid om het toezicht op kleinere organisaties te regelen. Want het belang van de ‘kleintjes' nam en neemt nog steeds toe. In aantal en in termen van maatschappelijke aandacht. Als je deze kleinere organisaties gaat belasten met een door de Code Wijffels verzwaard keurmerk, dan werp je te hoge drempels op. Wij wilden dus een onderscheidend regime onder CBF-vlag, ook al is dit ‘kleine keur' bepaald geen aantrekkelijk product in bedrijfsmatig opzicht. Maar de behoefte uit de sector was evident en daarom hebben wij het ook vanuit onze maatschappelijke doelstelling opgepakt."

Een lichtere toets dus, ook ten aanzien van de bestedingen?

AK: "De kleine goede doelenorganisaties worden door het CBF beoordeeld op een aantal basisorganisatorische uitgangspunten. Dat stelt minder vergaande eisen aan interne beheersingssystemen voor de bestedingen. Er moet wel over de bestedingen worden gerapporteerd maar we vereisen geen interne functiescheidingen. Vereisten over de wijze waarop de bestedingen worden gecontroleerd en de rapportage daarover zijn opgenomen in het CBF-Keur, dat zes jaar geleden de stap heeft gezet naar een bestedingstoets. Daarvoor moeten de keurmerkhouders die geld ontvangen van publiek of kansspelen veel informatie aan het CBF leveren over hoe zij het toezicht op de bestedingen hebben georganiseerd. Een kleinere instelling hoeft daaraan niet te voldoen. Het toezicht op de bestedingen hoeft overigens niet één systeem te zijn: voor de verantwoording inzake output, outcome en impact is er namelijk nog niet één kant-en-klare oplossing. Het CBF zegt: een instelling moet daaraan werken; moet inzicht geven; moet zich daarover verantwoorden en daarover verslag doen in het jaarverslag. En wij publiceren op de website de basiskengetallen uit de jaarrekening. Hoewel wij op dit punt een duidelijke verbetering en professionalisering zien, is de realiteit dat wij met ongeveer 300 grotere fondsenwervende instellingen te maken hebben die in staat zijn om dit instrumentarium te ontwikkelen. De ontwikkeling van impactmeetinstrumenten zal naar onze mening de komende jaren nog een vlucht nemen, maar het is geen kwestie van méér standaarden invoeren. Het is ook een kwestie van lerend vermogen van de organisaties zelf."

Het KGD zegt veel meer nadruk te leggen op impactmeting dan het CBF. Het zou niet (alleen) over de output, maar vooral over de impact moeten gaan; om de maatschappelijk toegevoegde waarde. In essentie dus niet om de cijfertjes. Hoor ik het CBF nu zeggen: wij vinden dit ook belangrijk, maar er zijn geen (goede) meetinstrumenten?

AK: "Wij zien erop toe dat er een instrument is, maar wij zeggen niet dat er één standaard is. Wij dwingen die niet af; wel eisen we via de verantwoordingsverklaring - en in de samenvatting van het jaarverslag - dat men inzicht geeft in de wijze waarop gemeten wordt. Wetenschappelijk onderzoek is heel wat anders dan je verantwoorden over de impact van je voorlichtings- of bewustwordingsactiviteiten, laat staan van je advocacy of je milieu-effect. Dat is mondiaal een terrein in ontwikkeling. En wij pretenderen niet dat je je impact kunt reduceren tot drie kengetallen, die je onderling kunt vergelijken."

Dat klinkt allemaal nog best vrijblijvend, terwijl het grote publiek nog steeds denkt dat jullie de (doelmatigheid) van de feitelijke bestedingen controleren. Die kritiek kwam in het recente verleden o.a. van de Donateursvereniging: het CBF houdt zich krampachtig vast aan cijfertjes die in essentie niets zeggen over de feitelijke prestaties van een goed doel; het CBF controleert zo ongeveer alles, maar nou net niet het meest essentiële.

AK: "Maar wij pretenderen ook niet dat wij de impact van de keurmerkinstellingen kunnen beoordelen."
In communicatie toch fouten gemaakt? Geen goed perceptiemanagement?
AK: "Kijk, mensen die dat zeggen, moeten dat dan ook aantonen. Dit pretenderen wij op onze website of in onze reclameboodschappen niet .We hebben teksten wel aangepast om misverstanden zo goed mogelijk te voorkomen."

Aantonen? Zijn jullie hierover dan niet door de Reclamecodecommissie op de vingers getikt?

AK: "Er is gesteld dat uit de destijds gehanteerde mededeling ten onrechte zou kunnen blijken dat het CBF de doelmatigheid van de bestedingen zou controleren. Wij hebben de mededeling daarop destijds aangepast. "

Maar dat is te technocratisch. Het grote publiek heeft natuurlijk geen oog voor dat soort semantische haarkloverij. Het gaat om de perceptie. Dus wat toetsen jullie nou wel en wat niet?

AK: "We toetsen op kwesties van governance, beleid, bestedingen, fondsenwerving, verantwoording. De pretentie dat je als keurmerkverstrekker de impact van een organisatie kunt meten of doorlichten kan ik niet voor mijn rekening nemen."

Jij vindt dat het KGD dat wél doet met hun CHAMP-methode?

AK: "Ik wil me niet uitspreken over wat het KGD pretendeert, dat moet het publiek maar doen en hun keurmerkhouders. De CHAMP-methode is een goede methode, dat heb ik ook altijd gezegd, dat wil zeggen: als één van de instrumenten."

Terug naar de gever. Die heeft geld gegeven aan Oxfam Novib voor een waterputtenproject of aan het WNF voor de orang oetans in Borneo. De gever wil er zeker van zijn dat zijn euro naar die specifieke projecten is gegaan. Dat controleert het CBF toch?

AK: "Jazeker, en daar heeft de gever ook recht op. Dat moet de keurmerkhouder inzichtelijk maken in zijn verslaggeving. Geoormerkte gelden moeten ook aan het specifieke doel besteed worden. En wij gaan er ook vanuit dat dat gebeurt op basis van de controles die wij uitoefenen met steun van de accountant. Gebeurt dat niet, dan komt dat boven water bij controle van de accountant en van het CBF. Dat betekent niet dat er nooit overheadkosten of aanpassingen kunnen plaatsvinden, als daar maar inzichtelijk en bevredigend over gerapporteerd wordt. Daarbij zijn wij ons wel steeds meer bewust van de kloof die er kan zijn tussen marketingcommunicatie en de daadwerkelijke actie van keurmerkhouders: de marketing moet kloppen met wat ze feitelijk doen. Binnen het CBF is dat steeds meer een aandachtspunt."

Nog meer oud zeer t.a.v. het CBF: het is evident dat er vooral een papieren onderscheid bestaat tussen de kosten van werving (met een plafond van 25% over 3 jaar) en de kosten van voorlichting. Zijn kosten toe te schrijven aan de operationale realisatie van de doelstelling of toch eigen aan de werving? Daar ligt ruimte voor creatieve boekhouding.

AK: "Dit is een belangrijk aandachtspunt in ons werk en de accountant speelt daar een belangrijke rol in; maar wij hebben als CBF onze eigen verantwoordelijkheid in deze. Die nemen we ook. Een aantal instellingen is in het verleden op hun vingers getikt en keurmerken zijn op dit punt ingetrokken. Wie op straat donateurs werft, moet wel aannemelijk maken welk deel fondsenwerving is en welk deel voorlichting. De richtlijnen daarvoor die de accountants hanteren zijn vrij specifiek, maar toch ontstaan er steeds weer discussies, omdat er ook steeds weer nieuwe fondsenwervingstechnieken bijkomen. Daar moeten we als toezichthouder dus weer nieuwe normen op zetten. Blijft staan dat de besturen van de fondsenwervende organisaties ook een eigen verantwoordelijkheid hebben om zich hierover te verantwoorden tegenover het CBF."

We gaan niet die 25%-normdiscussie weer helemaal herhalen, maar de huidige crisis rechtva
rdigt toch wel wat coulance t.a.v. dat plafond, zoals ook Martin Bauman van PWC suggereerde tijdens de uitreiking van de laatste Transparant Prijs? Juist nu moet weer extra geïnvesteerd worden in fondsenwerving toch?

AK: "Op basis van ons reglement kunnen wij daar niet van afwijken in zijn algemeenheid met als reden dat de markt is verslechterd."

Maar dan kun je toch wel tijdelijk dispensatie geven? De overheid komt het bedrijfsleven toch ook tijdelijk tegemoet?

AK: "Maar nu zitten ze gemiddeld op 15%! Trouwens, die 25% marketingkosten is helemaal niet zo laag. Sterker nog: het gevende publiek vindt die grens echt al aan de hoge kant. Als ik kijk naar de discussies in andere Europese landen, dan doen we het met die 25% over drie jaar helemaal niet zo slecht. In elk geval is die verhoging van 25% geen verzoek uit de sector."

Een vertegenwoordiger van de belangen van zowel de instellingen als van het gevende publiek: voor sommigen blijft het een onmogelijke spagaat. De instellingen zijn ook jullie broodheren. Hoe kun je dan onafhankelijk zijn, zeggen sommige critici?

AK: "Een accountant wordt ook gefinancierd door de klant die hij controleert. Toezichthouders in de financiële sector worden ook grotendeels gefinancierd door de instellingen . Keurmerken worden in hun algemeenheid domweg gefinancierd door degenen die het keurmerk afnemen. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het CBF wordt geborgd via de richtlijnen van de reeds genoemde Raad voor Accreditatie. Een onafhankelijke en onpartijdige opstelling van een College van Deskundigen en het Bestuur is hier cruciaal, en zeker voor de Commissie Keurmerk, waarin drie burgemeesters zitting hebben."

‘Burgemeesters?', zullen veel mensen denken, zijn we nu weer terug in de tijd van Swiebertje? Wat een vooroorlogse manier van gevers-representatie!

AK: "Het punt is dat het CBF voortkomt uit de maatschappelijke ordening zoals die verwoord wordt in regelgeving op lokaal niveau. En de burgemeester is belast met openbare orde en is vertegenwoordiger van het lokale bestuur. En dat lokale bestuur is er heel erg bij gebaat dat er goed toezicht is op goede doelenorganisaties."

Maar het klinkt toch niet heel erg van deze tijd dat de burgemeester van Juinen het belang van de gever moet vertegenwoordigen!

AK: "Dat moeten ze ook niet doen: ze moeten het belang van het keurmerk vertegenwoordigen. Ze moeten ervoor zorgen dat het CBF de regels op de juiste wijze toepast. Een burgemeester spreekt niet ‘in opdracht van': diens onafhankelijkheid is gewaarborgd. En ik wil toch wel een pleidooi houden voor die burgemeesters: die staan ook daadwerkelijk heel dicht bij de mensen in de samenleving, zowel voor wat betreft lokale initiatieven om geld te werven als om mensen die geld geven."

In het College van Deskundigen zitten vertegenwoordigers van de goede doelenorganisaties - op voordracht van VFI - omdat het CBF ervan uitgaat dat de VFI dé brancheorganisatie is van onze wervende instellingen. Maar dat is ze formeel pas sinds kort, nu ook de kleintjes bij de VFI welkom zijn. Het had meer voor de hand gelegen om het ISF daarvoor te vragen?

AK: "Dat kan zo zijn, maar het ISF heeft zijn eigen weg gekozen. Dus dat ligt niet voor de hand. Het is ook niet voor niks dat we juist het ISF in het voorbereidingstraject voor ons Certificaat uitgenodigd hadden. We zijn daarom heel blij dat de VFI zijn doelstellingen verbreed heeft en dat niet alleen landelijke, maar, in het licht van de discussie over het certificaat, ook kleinere goede doelenorganisaties zich bij haar kunnen aansluiten."

Een heel bijzondere timing. Riekt een ietsiepietsie naar opportunisme toch?

AK: "Op zulke speculaties geef ik geen commentaar."

Wat is je visie op toezicht in internationale context?

AK: "Het keurmerk is een middel en geen doel. Het CBF is geen keurmerkfabriek: wij werken met een drieslag in ons toezicht. Met regelgeving op basis van toetsingscriteria voor de organisaties zoals ze op dit moment zijn. Met transparantie als fundamenteel uitgangspunt. En met de principes in ons Keurmerk, waarmee we de laatste jaren ervaring hebben opgedaan: de organisatie moet niet alleen als organisatie voldoen, maar je moet ook kijken naar de wijze waarop ze omgaat met de middelen, de stakeholders en het intern toezicht, zodat de organisatie zich daarover ook goed verantwoordt. Deze drieslag past wel in hoe tegenwoordig over modern toezicht gedacht wordt; ook in internationale perspectief gaat het om de combinatie van deze drie.
Ons huidige toezichtsregime - transparantie, regels en verantwoording afleggen op basis van principes - zie ik nu als model terugkomen in andere maatschappelijke segmenten, bijvoorbeeld bij de financiële instellingen waar men het toezicht aan het moderniseren is. Je ziet deze tendensen ook in Europees verband. Onlangs verscheen een rapport van de Europese Commissie over toezicht op charities in Europa en daarin wordt het onafhankelijke toezicht zoals het CBF dat vormgegeven heeft - evenals dat in Duitsland en Zweden - aanbevolen als ‘best practise'. Dat komt dus voort uit de idee dat de markt niet helemaal zijn gang moet kunnen gaan, maar dat de overheid zich ook niet overal mee moet willen bemoeien. Het is een echt kenmerk van een stevige civil society. Toen het CBF in 1925 werd opgericht, hadden we eigenlijk hetzelfde fenomeen: toen was er ook een samenleving waarin de burgers meer gingen doen omdat de overheid niet alle maatschappelijke noden kon lenigen. Toen was er vanuit de gemeenten en armenraden behoefte aan toezicht zonder dat de overheid dat allemaal organiseerde, want de civil society moest zijn kracht behouden. Dat principe geldt nu nog steeds. De wijze waarop wij toezicht houden is eigenlijk sinds 1925 vrij consequent gebleven: onafhankelijk, regulerend toezicht, gesteund door de overheid. En de overheid heeft meer en meer blijk gegeven dat zolang dit systeem goed functioneert, dit zo moet blijven."

Welke bedreigingen voor dit systeem zie je?

AK: "De al eerder gememoreerde vervaging van grenzen tussen algemeen nut-belang en privaat belang. Met de aangescherpte norm voor wat een anbi is - ten minste 90% gericht op het algemeen nut - heeft de overheid een duidelijk signaal afgegeven aan individuen, maar ook aan bedrijven: maatschappelijk verantwoord ondernemen is niet hetzelfde als ‘algemeen nut'. En verder moeten wij als toezichthouder alert zijn op de opkomst van nieuwe media: voor het publiek is lang niet altijd duidelijk wie of wat achter bepaalde informatie op het internet zit. Aan de voorkant kun je niet zien of je te maken hebt met een bonafide doel. Het CBF moet als modern toezichthouder actief meewerken aan heldere profielen."

Er is de roep van donateurs om strenger toezicht door de overheid als gevolg van incidenten, maar er zijn ook geluiden uit de sector zelf: zij eisen ‘law and order' omdat ze last hebben van ‘lookalikes' en cowboys op de charimarktplaats.

AK: "Ik ga er vanuit dat de overheid kiest voor een sterk maatschappelijk middenveld en dus respecteert dat dat middenveld zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. En dat het CBF, als onafhankelijk onderdeel daarvan, de goede doelen - de bruggen tussen gevers en maatschappelijke bestemming - toetst en sterker maakt zich te ontwikkelen als ruggengraat van het maatschappelijk middenveld. Daar waar een organisatie tegen de grenzen van behoorlijk bestuur of morele of wettelijke grenzen aanloopt, daar is gewoon ingrijpen nodig. Over het behoorlijk bestuur gaan wij; op het punt van morele zaken is het een kwestie van de keuze van de donateur zelf. Vanuit wettelijk oogpunt gezien is het logisch dat de overheid het recht heeft haar rechtsinstrumentarium toe te passen. Het CBF heeft als onafhankelijk toezichthouder in dat spel tussen maatschappij en openbaar ministerie een ondersteunde rol te vervullen, zonder daarmee op de stoel van de overheid te gaan zitten."

Worden jullie niet ook af en toe horendol van de kop-van-jut-functie die het CBF schijnt te vervullen. Voel je je niet directeur van het Centraal Bureau Frustratie?

AK: "Ik vraag me soms oprecht dit af: is het niet een beetje vreemd dat onze sector zich bezighoudt met relatief veel beheerszaken in plaats van de energie te laten gaan naar meer inzicht geven in de bestedingen, naar meer efficiency door samenwerking, naar gezamenlijke voorlichting en opleiding? In plaats van zich bezig te houden met of het CBF een beetje links of rechts moet doen? Alsof er niets belangrijkers is. Ik doe mijn werk heel graag, maar soms wens ik ook een beetje meer in rust."

Dat willen we allemaal wel, die rust. Maar is het niet een teken des tijds dat jullie meer in het brandpunt van discussies staan als modern toezichthouder? Dat brengt je nieuwe rol toch ook met zich mee? Jouw stakeholders hebben daar klaarblijkelijk andere ideeën over. Kijk maar naar de "open brief" onlangs over jullie beleggingsverlies.

AK: "Ik krijg regelmatig brieven van sectorgenoten, waarvan af en toe ook een ‘open brief'. Met een aantal van die brievenschrijvers heb ik regelmatig contact. Soms verbaas ik me over verder volstrekt legitieme vragen, die gemakkelijk te beantwoorden zijn en in mijn ogen voor een deel oud nieuws zijn en een deel herhalingen van discussie die je in Nederland over elk onderwerp kunt voeren."

En dan die vreselijke media. Altijd uit op rottigheid.

AK: "Het is evident dat de rol van met name de nieuwe media groot is geworden; en de gevestigde media, die hebben ook nieuws nodig hebben om aandacht te krijgen. Trends waar het CBF zijn beleid ook op afstemt. We hebben drie maatregelen genomen naar aanleiding van een stakeholdersdialoog die we vorig jaar hebben gevoerd. Allereerst een sterkere inbreng van de donateurskant in ons bestuur door de benoeming van Felix Cohen als voormalig directeur van de Consumentenbond; een eigen toezichtsregime voor de kleinere goede doelen en vergroting van de transparantie van de data, want er zijn honderden instellingen die niet gecertificeerd kunnen worden, maar wel om een transparant profiel vragen."

De grote uitdagingen voor de komende jaren?

AK: "Grensoverschrijdende fondsenwerving: daar moeten we reëel rekening mee houden. De marketing gaat steeds meer op Europees niveau plaatsvinden. Wij als toezichthouder kijken al: wat betekent dat voor ons? Voor Europese regelgeving werken we samen met onze zusterorganisaties en proberen we te voorkomen dat de Europese Commissie regels opstelt die in feite geen recht doen aan de heterogeniteit van de sector. Een maximumpercentage van 7% overhead waarmee de Commissie nu stoeit, doet geen recht aan de diversiteit en de realiteit van de instellingen. De invoering van sepa (Single Euro Payments Area), het verminderd belang van cash, betekent wel dat de mobiele telefoon een rol gaan vervullen in betalingsoverdrachten. Dat zien we in Azië. Ik was deze zomer in China: daar gaat fondsenwerving al voor een groot deel via de mobiele telefoon. In Taiwan heeft onze zusterorganisatie twee jaar geleden al afspraken met de internationale telefoonproviders gemaakt om alleen goedgekeurde goede doelen gebruik te laten maken van hun mobiele diensten voor giften. Multimediauitgevers als Google en telefoonproviders zullen hun platformen beschikbaar willen stellen voor goede doelen-transacties, maar ze willen natuurlijk niet beticht worden van malafide praktijken. Dat zie ik in Europa ook toenemen. Zij zullen met onafhankelijke toezichthouders als het CBF in contact treden."

Het CBF heeft beperkte financiële middelen. Het blijft roeien met anderhalve riem, ook de komende jaren? Harder aankloppen bij de overheid?

AK: "Zeker. Maar dat zal relatief beperkt blijven. Het CBF werkt nu met 18,5 fte. Als we dat vergelijken met de Charity Commission in de UK met 450 fte... Nou is het land natuurlijk een stuk groter en vervullen zij ook de rol die de Belastingdienst hier vervult, maar dan nog hebben zij flink meer armslag. Dan zijn wij een echte low budget-organisatie. "