Must-read kantoorroman: Het goede doel als 'gewoon' bedrijf

Rode oortjes-boek voor de insiders...
Rode oortjes-boek voor de insiders...
17 november 2016
Nieuws | | Recensie

Werken bij een goed doel, hoe zou dat zijn? Adrianne Dercksen heeft dat de afgelopen twintig jaar gedaan en schreef er een intrigerende 'kantoorroman' over met als ondertitel: 'Over goedbedoeld idealisme en doelgericht eigenbelang.' DDB Journaal interviewde de schrijfster om te achterhalen waar de fictie stopt en de waarheid begint. Over een branche waarin veel mensen werken die het hart op de juiste plaats hebben, maar ook mensen van vlees en bloed met behoefte aan erkenning, macht, aanzien en een goed salaris. Hoofdpersonage Anna Faber: 'Onze donateurs zouden eigenlijk moeten weten dat wij gewone bedrijven zijn.'
 
Adrianne Dercksen (1954) groeide op in een domineesgezin. Ze studeerde geschiedenis in Utrecht en promoveerde op de historie van de 'onmaatschappelijkheidsbestrijding' in Nederland. Ze werkte op de universiteit en had een eigen bureau voor onderzoek en communicatie. De afgelopen twee decennia werkte ze bij goede doelen als manager communicatie en voorlichting.
Haar goede doelenloopbaan, die begon bij de Hartstichting, kreeg een abrupt einde toen ze in 2013 bij haar toenmalige werkgever Fonds Psychische Gezondheid na dertien jaar bedankt werd voor bewezen diensten. Daarmee kwam haar 'pensioen' eerder dan gedacht en het gaf Dercksen de gelegenheid om haar ervaringen bij goede doelen in een boek te gieten.
 
In 2015 verscheen Het Goede Doel: over goedbedoeld idealisme en doelgericht eigenbelang,. Derksen besefte door gesprekken met een goede vriend dat ze in de wereld van goede doelen veel bijzondere en hilarische dingen meemaakte, maar ook bizarre en schokkende. Het boek moest het dualisme beschrijven van de buitenwereld en de binnenwereld. Van zowel idealistische wereldverbeteraars als van 'gewone bedrijven', waar gewone mensen werken met behoefte aan erkenning, macht, aanzien en een goed salaris. En waar, in de wurgende competitie met al die andere goede doelen, steeds meer marketingtechnieken uit het bedrijfsleven worden gebruikt.

 
Adrianne Dercksen
Het Goede Doel is wat de auteur zelf een 'kantoorroman' noemt. Liefhebbers van J.J. Voskuils epische reeks Het Bureau herkennen onmiddellijk een van Dercksens inspiratiebronnen. Net als Voskuil beschrijft zij de microkosmos van een organisatie met een fijn oog voor detail en een grote opmerkingsgave. De kracht van herhaling van vaste kantoorrituelen doet zijn werk in de beschrijving van de eerste tien jaar in dit decennium van de 'Stichting Geestelijke Gezondheid' (SGZ). De hoofdpersonages Anna Faber, verantwoordelijk voor communicatie en voorlichting, en directeur Sipko Prins bouwen samen aan hun goede doel: een stichting die zich inzet voor mensen met depressie, angst en stress. Jarenlang trekken ze op als team, maar - flaptekst - 'ook in een wankel evenwicht als het gaat om ideaal en eigenbelang.' Anna wil het verschil maken in de samenleving; bij Sipko is het in stand houden van zijn stichting de belangrijkste drijfveer.
 
DDB: Het boek is een roman. 'Gelijkenis met bestaande personen berusten op toeval', heet het dan. Maar er zijn wel heel veel overeenkomsten tussen de belevenissen van de hoofdpersonage Anna en de auteur. Bovendien komen in het boek heel veel bestaande namen van organisaties en gebeurtenissen in de sector voor, waardoor je je als lezer voortdurend de vraag stelt 'wat is Wahrheit en wat is Dichtung?' Rondom Voskuils serie 'Het Bureau' ontstond ook levendige discussie over de 'wie-is-wie-lijstjes'.
 
AD: 'Het uitgangspunt was dat er een verhaal in mijn hoofd zat en dat moest eruit. Dat ging gewoon vanzelf. Ik heb twintig jaar bij goede doelen gewerkt. Altijd met heel veel plezier, laat ik dat vooropstellen, maar ik heb ook heel veel bizarre dingen meegemaakt. Misschien is het ook wel een beetje mijn achtergrond als historicus, dat ik ook altijd van een afstandje naar dingen kijk en ze noteer in schriftjes. Naarmate de jaren verstrijken en je meer dingen gaat opschrijven, ga je daar ook patronen in zien. Dat boek moest er dus wel komen: een typisch pensioen-project. Maar het kwam eerder dan gedacht, zoals je in het einde van mijn boek hebt kunnen lezen. Nadat ik een half jaar weg was bij Fonds Psychische Gezondheid ben ik eraan begonnen.
De vraag over werkelijkheid en fictie begrijp ik. Bijna alles wat er in het boek staat is ongeveer zo gebeurd. Waarom ik het een roman noem, is omdat het natuurlijk voor een groot deel mijn verhaal is. Het is mijn waarheid. Als iemand anders over dezelfde periode een boek zou schrijven, dan zou het misschien een heel ander verhaal worden. Vandaar dat ik het presenteer als een verhaal.
De gebeurtenissen en mensen die ik bij naam noem, komen uit informatie in openbare bronnen. Kijk, als er een artikel over de medisch directeur van de Hartstichting in de krant heeft gestaan, is het een beetje gek om hem een andere naam te geven, dus dat was voor mij de grens.
Ook zijn mijn personages verdichtingen van de werkelijkheid. Je hebt binnen elk bedrijf of organisatie bepaalde typen mensen. Ik heb eigenschappen van bepaalde mensen uit de werkelijkheid samengevoegd om mijn verhaal voor het voetlicht te brengen. Vandaar dat het een roman heet en dat iedereen ook andere namen heeft. Maar het ligt voor mij wel heel dicht bij de werkelijkheid.'
 
DDB: Mensen uit de 'echte werkelijkheid' zouden je roman ook kunnen opvatten als een afrekening, een rancuneus project.
 
AD: 'Ik heb al aardig wat reacties gehad, maar nog van helemaal niemand gehoord dat ze het een rancuneus verhaal vinden, integendeel. Ik voel ook geen geen rancune. Als ik het als ‘afrekening’ had willen schrijven dan had ik een ander boek geschreven, want er zijn natuurlijk ook veel dingen die ik niet heb opgeschreven.'

DDB: Toch kun je je voorstellen dat de branche niet zit te wachten op wat toch als een demasqué kan worden opgevat. Een tamelijk ontnuchterend kijkje achter de schermen. Je bent een soort literaire klokkenluider.
 
AD: 'Ik heb niks tegen personen die ik de afgelopen twintig jaar ben tegengekomen. Maar Ik heb inderdaad een duidelijke boodschap. Ik vind dat goede doelen - ik zeg het even gechargeerd - in wezen niet eerlijk zijn. Goede doelen zijn mooie organisaties, maar het zijn wel bedrijven. Goede doelen presenteren zichzelf vaak als charitatieve organisaties die uitsluitend goede dingen doen voor de mensen, maar het zijn ook werkgevers. En de mensen die er werken moeten hun hypotheek betalen, ze hebben een auto en proberen om zoveel mogelijk uit de cao te halen.
Ik heb mensen aan de telefoon gehad die zeiden: 'wat goed dat jij bij een goed doel werkt!' En dan zei ik: 'Hoezo? Het is gewoon mijn baan hoor!' En dan merkte ik dat mensen daar heel verbaasd over waren.
Als je eerlijk bent, dan moet je je donateurs ook vertellen dat ze aan jouw baan meebetalen; aan je bureaustoel; je kerstpakket; de personeelsdinertjes. Gelukkig zie je die eerlijkheid wel opkomen. Op websites van goede doelen worden steeds meer salarissen en salarisschalen gepubliceerd, ziekteverzuim en secundaire arbeidsvoorwaarden. Dat gebeurde twintig jaar geleden niet.'
 
DDB: Die door u zo gewenste eerlijkheid past misschien niet zo goed in het liefdewerk-oud-papier-beeld dat veel goede doelen juist stevig hebben opgebouwd de laatste decennia. Zo'n 'reality-check' kost vast veel inkomsten...
 
AD: 'Ik weet het niet. Goede doelen bestaan van geld uit de samenleving en natuurlijk zijn ze bang dat mensen geen geld meer geven. Maar ik denk dat uiteindelijk eerlijkheid over de besteding meer oplevert dan doen alsof het liefdewerk-oud-papier is. Het gaat trouwens niet alleen om het geld, ook om het werven en behoud van vrijwilligers. Er werken er erg veel bij en voor goede doelen. Het gebeurde toen ik bij de Hartstichting werkte al dat mensen wegliepen en zeiden: 'Ik collecteer voor het salaris van de directeur en krijg zelf een  een zakje bloembollen ...'
 
DDB: Een rode draad in uw kantoorroman is dat de goede doelen een hele toeleveringsindustrie financieren. U neemt al die gelikte consultants met hun marketing-krompraat met zichtbaar plezier op de hak. Maar u hield dat systeem zelf mede in stand door die mensen in te huren toch?
 
AD: 'Ik was daar zeker onderdeel van. Maar ik heb het ook altijd met enige distantie bekeken en inderdaad zag ik dan allerlei luchtkastelen, kleren van de keizer en ik moest daar altijd vreselijk om lachen. Als hoofd communicatie kun je echter niet alles zelf doen. Voor een naamsbekendheidcampagne heb je vakmensen nodig. Er is ook helemaal niks mis mee om mensen in te huren, alleen ik was er altijd wel heel erg alert op: wat huur ik in, wat kost het en wat krijg ik ervoor? Ik was ook altijd heel erg bezig met ervoor te zorgen dat het nooit meer werd dan wat ik strikt nodig had. Bureaus doen namelijk altijd ontzettend hun best om jou veel meer aan te smeren dan waar je om gevraagd hebt. Hoewel ik ook altijd zei: ik hoef echt niet voor een dubbeltje op de eerste rang te zitten. Het meest ergerde ik mij aan marketingbureaus die donateurs voor je werven. Kijk naar de bedelbrieven en studenten aan de deur. Niet anders dan de stofzuigerverkopers van vroeger. Die studenten zelf wordt hoge bijverdienste en gratis trainingen in salestechnieken in het vooruitzicht gesteld. Het goede doel doet er kennelijk niet toe.
 
DDB: Hoofdpersonage Anna Faber, wie is dat eigenlijk?
 
AD: 'Het is een vrouw met idealen die gaat voor inhoud van haar werk. In haar geval is de inhoud mensen informatie geven over psychische problemen, zoals depressie. Ze doet het omdat ze ziet dat er  veel psychisch leed is in het land en in de wereld. Anna wil daar iets aan doen. Ze is dus bezig met de inhoudelijke dingen .'
 
DDB: Zijn er veel Anna Fabers in de branche?
 
AD: 'Jazeker. Maar dat betekent niet zij alles voor de inhoud over moeten hebben. Dat je alleen maar overwerkt, je nooit ziek meldt, je geen vakantie hoeft te hebben en uitsluitend op derdehands krukjes moet zitten. Ik heb hier zelf wel een ontwikkeling gezien in de twintig jaar dat ik bij goede doelen heb gewerkt: dat mensen steeds meer voor zichzelf opkomen en voor hun arbeidsvoorwaarden. Dat is wel een dilemma voor de Anna Fabers. Hoe vind ik de balans tussen de idealen en het praktische werkgeverschap.'
 
DDB: Maar Anna Faber is wel heel kritisch over juist die werknemerszaken. In uw kantoorroman is er veel ziekteverzuim.
 
AD: 'Nogmaals, de goede doelenbranche verschilt hierin niet van andere branches. Lees Voskuil. Luister naar de verhalen van universiteiten, banken, de culturele sector. Overal zitten gedreven mensen en mensen die de kantjes ervan aflopen; mensen met wilde ideeën en mensen die overal de rem op zetten; kritische geesten, meelopers en wegkijkers.'

DDB: Goede doelen als afspiegeling van onze samenleving. Maar als u ze met bedrijven vergelijkt, zijn het dan ook echte for-profitorganisaties?
 
AD: 'Ze hebben nog wel iets extra’s. Ze zijn toch wel een beetje softer dan echte harde commerciële wereld. Dat is heel vaak een argument dat mensen gebruiken bij sollicitaties. Als je ze vraagt: 'Waarom wil je graag bij een goed doel werken?' Dan zeggen ze: 'Ik zou niet graag in die harde commerciële wereld willen werken waar je, zodra je je target niet haalt, eruit vliegt.'
 
DDB: Trekt de branche daardoor niet juist te veel mensen aan die niet op resultaat willen worden afgerekend? Is dat ook niet iets waaraan Anna Faber zich vreselijk ergert?
 
AD: 'Ja, ze ergert zich eraan, maar ze vindt het ook lastig. Anna is eigenlijk ook wel een beetje soft. Die knijpt ook snel een oogje dicht en die denkt 'ach ja, zo erg is het toch niet.' Terwijl ze aan de andere kant ook heel graag resultaat wil. Ze worstelt er mee.'
 
DDB: Het meten van resultaat en impact is ook een taboe voor veel organisaties in de branche toch?
 
AD: ‘Ieder goed doel wil juist graag laten zien wat hun betekenis is. De donateur vraagt daar ook om.  Maar ze overdrijven daarbij wel. Eigenlijk geloof ik er gewoon helemaal niks van dat je die impact echt goed kan meten. Tenzij je daar heel duur onderzoek op loslaat. Maar dan nog. Er zijn zoveel variabelen. Goede doelen laten zich meeslepen in die hele impactbeweging. Volgens mij lopen ze in een fuik. Zo claimt de Hartstichting dat zij de motor zijn geweest achter heel veel ontwikkelingen op het gebied van behandeling van hart- en vaatziekten. Maar hoe kun je bewijzen dat er een directe relatie is tussen het werk van de Hartstichting en het feit dat er minder doden zijn door hartfalen?
Er zijn natuurlijk wel goede doelen waarbij impact gemakkelijker is te meten. Kijk, de KNRM kan heel concreet aangeven hoeveel mensen zij hebben gered.
Ik hang zeker niet de stelling aan dat goede doelen zich eigenlijk wel kunnen opheffen, want ik denk dat ze zeker bijdragen aan een eerlijker, schoner, leefbaarder wereld. Maar misschien moet je hun betekenis niet te groot maken. Ik denk dat de Anna Fabers ook vooral gedreven worden door kleine successen. Als je een paar keer iemand aan de telefoon hebt gehad die zegt 'jullie hebben mijn leven veranderd en ik zie weer een uitweg', dan is dat voor de Anna’s heel betekenisvol. Dáár halen de inhoudelijke mensen bij goede doelen hun voldoening uit.'
 
DDB: Directeur Sipko Prins is duidelijk iemand die minder door de inhoud wordt gedreven. Hij is voortdurend bezig zijn organisatie uit te breiden. Meer inkomsten. Veel diners met middelbare heren in pakken met sigaren. Het lijkt een persiflage.
 
AD: 'Sipko Prins staat een beetje voor het type directeur in de goede doelenbranche van de oude stempel. Directeuren die een nieuwe weg willen inslaan, zakelijker, maar niet weten hoe. Sipko heeft andragologie gestudeerd, hij is helemaal niet opgeleid om directeur van een goed doel te worden. Hij staat voor een generatie directeuren die niet uit het managementvak komen, maar die daar op de een of andere manier ingerold zijn. En soms ook neergezet. En  die het eigenlijk wel heel prettig vinden  in die wereld. Ja ik heb er ook een beetje een persiflage van gemaakt, maar ook zeker weer niet ver af van de werkelijkheid van zo'n tien, vijftien jaar geleden.  En uit reacties blijkt dat lezers in Sipko Prins hun eigen directeur herkennen.
De directeuren die nu aangenomen worden, dat is een heel ander slag. Hans Stam was daar ook al een voorbeeld van bij de Hartstichting. Er komen steeds meer mensen uit het bedrijfsleven. Michel Rudolphie van KWF kankerbestrijding is daar ook een voorbeeld van.'
 
DDB: Toch zorgt Sipko Prins er uiteindelijk voor dat de inhoudelijke Anna haar biezen kan pakken... Voel jij je zelf slachtoffer?
 
AD: 'Nee, ik voel me geen slachtoffer. Mijn kritische houding heeft waarschijnlijk een rol gespeeld. Maar ik vind het wel jammer omdat ik denk dat het niet nodig was geweest. Ik denk dat mensen zoals Anna Faber en zoals ik wel degelijk belangrijk zijn voor goede doelen. En dat je kritische mensen nodig hebt die blijven vragen  waar zijn we nou mee bezig?'
 
DDB: Zouden we uw boek kunnen lezen als een kroniek van een branche in een bepaald tijdvak? Of misschien wel, een wat ouderwetse uitdrukking, een zedenschets?
 
AD: 'Dat zou ik een compliment vinden. Zeker als je weet dat ik ook nog veel uit mijn boek heb weggelaten.'
 
DDB: Zoals?
 
AD: 'Ik heb weinig geschreven over besturen en de relatie tussen directie en bestuur, wat tegenwoordig vaak de RvT heet. Een anekdote uit mijn tijd bij de Hartstichting: Het bestuur overlegde alleen met de directie, iets waar ik nog steeds een probleem mee heb, want door alleen met de directie te praten krijgen toezichthouders een zeer eenzijdig beeld van de organisatie. Maar dat terzijde.
Het bestuur van de Hartstichting wilde op de hoogte zijn van campagnes. Ik was manager van de voorlichtingscampagnes. Het bestuur vond het leuk wanneer iemand van de werkvloer dat aan hen kwam uitleggen. Dus dan moest ik opdraven bij het bestuur, maar niet voordat ik eerst proef gedraaid had voor de directie. Dan werd mij precies verteld wat ik wel en niet aan het bestuur mocht vertellen. Dat hoorde ook een beetje bij die oude cultuur vind ik, dat zo'n directie dat bestuur heel erg in de tang had en feitelijk manipuleerde. Ik denk dat RvT's tegenwoordig wat kritischer zijn en het toezicht op goede doelen in die zin wel verbeterd is.'
 
DDB: En hoort bij bestuurscultuur ook het gemarchandeer met die 25%-norm van het CBF voor kosten fondsenwerving. In uw boek refereert u er nadrukkelijk aan.
 
AD: 'Het boeken van fondsenwervingskosten als voorlichtingskosten is een publiek geheim volgens mij. Dat zegt iedereen ook gewoon bij de goede doelen en de directeuren nemen het van elkaar over. Ik heb daar altijd al mijn vraagtekens bij gehad en gezegd: 'Waarom vertellen we niet gewoon eerlijk hoeveel geld er naar fondsenwerving en de organisatie gaat?''
 
DDB: Tot slot nog iets over de macht en invloed van de goede doelenloterijen. Die loopt ook als een rode draad door uw boek. Alle goede doelen dringen als varkentjes om de trog uit de Van Eeghenstraat...
 
AD: 'Ja daar zucht ik echt bij. Weet je, het is een soort toneelstuk. Ik beschrijf in het boek een mooie tocht op een salonboot naar het concert op de Amstel met gasten van de goede doelenloterijen. Ik was daar zelf bij en dacht: Wat gebeurt hier nou eigenlijk? Wat doen die mensen allemaal? Vooral in de gunst komen van deze of gene. Ik heb niet de indruk dat projectaanvragen alleen maar beoordeeld worden op inhoud. En dan zeg ik het voorzichtig.'
 
 
►Adrianne Dercksen, Het Goede Doel. Over goedbedoeld idealisme en doelgericht eigenbelang.
Klik hier om het boek te bestellen.
3/3